huid

Schermafbeelding 2019-05-08 om 18.29.54.jpg

Een kort verhaal genaamd ‘Ik draag ook een keer een crop top’ :

Ik: ‘Wat sta je te kijken?’

Broer: ‘Nergens naar?’

Ik: ‘Je kijkt naar m’n buik.’

Broer: ‘Ik dacht opeens: wat is dat daar?’

Ik: ‘Mijn buik?’

Vader: ‘Gewoon een extra stukje Milou!’

(Voor de duidelijkheid, ik heb altijd al een buik gehad.)

Ik toon steeds meer huid. Dat is geen uitnodiging – behalve voor de wind langs mijn rug, voor de zon op mijn schouders. Ik toon meer gezicht, puist, haar. Het zit eraan, het hoort erbij. Ik laat het vaker maar – zoals het is. Soms ook niet, als ik zin heb om er werk van te maken.

(Dat is alsnog best vaak.)

Ik toon steeds meer huid. Afwisselend zacht, droog, roze, verbrand. Rood, vanwege het bloed dat minimaal eenmaal daags naar mijn wangen kruipt. Altijd wel ergens blauw, (op) een onverwachtse plek.

Laatst was het opeens mooi weer. Gedachteloos gooide ik mijn wijde truien in een doos onder het bed. We hadden het fijn gehad samen, maar het was tijd voor iets anders. Fluitend trok ik een jurkje uit de kast. Niets in mij betwijfelde of dat kon. ‘Is het warm genoeg?’, dat was de enige vraag. Dat was wel eens anders.

Op de middelbare school ging de komst van de zon gepaard met een hoop overleg. ‘Doe jij al een rokje aan?’ Je wilde niet de enige zijn met blote benen, zeker niet als ze nog bleek zagen. Het was steeds wennen, om na een winter onder laagjes mijn huid weer te tonen. Liever hield ik mijn vesten en panty’s aan.

Mijn ouders hebben een paar maanden geleden hun fotoarchief gedigitaliseerd, uitgezocht en al mijn foto’s op een USB-stick gezet. Eenentwintig jaar op een klein schijfje. Naast de verplichte kiekjes (in een hoop herfstbladeren, slapend tussen dertig knuffels, met een gezicht vol tomatensaus) vond ik ook foto’s uit een mindere fase. Een jaar of vijftien, schouders gebogen. Een glimlach voor de vorm, maar twijfel in mijn ogen.

Schermafbeelding 2019-05-08 om 18.28.39.jpg

Ik weet niet precies wie of wat mij verteld heeft dat er iets mis was met mijn lijf. Er zijn heus concrete momenten aan te wijzen. De GGD-arts die me vertelde dat ik zwaar was in vergelijking met meisjes van mijn leeftijd (maar daarbij mijn lengte niet meenam). Een kennis die me begroette door te zeggen dat ik ‘wel dikke billen had gekregen’. Hij zei het terloops, maar ik weet het nog steeds. Spijkerbroeken die na een halfjaar niet meer pasten – ik radeloos, bang dat mijn heupen nooit zouden stoppen met uitdijen. Met jaloezie keek ik naar mijn vriendinnen en hun bonenstaken, niet wetend dat zij net zo goed jaloers waren op mijn goedgevulde beha, of zelfs het bloed in mijn onderbroek. Er is altijd wel iets. Deze voorvallen waren niet de oorzaak – die zit diep in de maatschappij.  De economie draait op onzekerheid.

Gelukkig weet ik inmiddels dat het niet waar is – dat mijn lijf er mag zijn, hoe dan ook. Het heeft jaren geduurd, dat wel. Rond mijn zestiende was ik klaar met groeien en kon ik gaan wennen aan de buik, borsten en benen waarmee ik door het leven zou gaan. Er was nog een fase van diëten, kijken of ik het niet allemaal wat minder, strakker, ‘beter’ kon maken. Dat bleek moeizaam en – uiteindelijk – de honger niet waard.

Naar het nu: zeker wekelijks krijg ik een compliment over mijn uiterlijk. ‘Wat zie je er goed uit.’ Aan mijn lijf is niets veranderd, behalve haar bewoonster. Na jaren van strijd is er vrede – ben ik tevreden, en dat is zichtbaar.

Wat een logica hielden we erop na. Wanneer je je benen niet laat zien, worden ze nooit bruin. En wat zou het eigenlijk. Al geef je licht, zo wit. Dan straal je ook.

gevestigde ideeën

Het werd wel tijd voor dit verhaal, deze kant van mij. Zeker vandaag: 8 maart, Internationale vrouwendag.

Ik las een artikel uit de Volkskrant, een opiniestuk tegen de invoering van een vrouwenquotum. ‘Vrouwen denken vaak dat als ze hun werk goed doen, ze vanzelf wel promotie maken. Maar zo zit de wereld niet in elkaar. De correlatie tussen vakdeskundigheid en het maken van carrière bestaat slechts in de eerste tien jaar van een loopbaan. Vrouwen die een topfunctie ambiëren, dienen zich te realiseren dat vaak een wat harde cultuur en ‘spel’ aan de top part of the game is. Je kunt kritiek, weerstand en conflictsituaties jezelf persoonlijk aantrekken, maar je kunt er ook zakelijk en instrumenteel mee omgaan. Humor, relativering- en incasseringsvermogen helpen hierbij.’

‘Maar zo zit de wereld niet in elkaar.’ Helaas, pas je maar aan. Deze wereld is niet voor vrouwen gemaakt.

Dagelijks wordt ons verteld wat het betekent om vrouw of man te zijn. Het zijn impliciete ideeën, die overal aanwezig zijn en het leven sturen. In te grote mate, als je het mij vraagt. ‘Waarom word je er zo kwaad van?’ wordt mij soms gevraagd. Sinds ik alert ben op deze ideeën, kan ik er niet meer omheen. Ze raken me, dagelijks, op kleine of grote schaal, en zo de helft van de wereld met mij. Daarbij denk ik, hoewel ik niet uit ervaring kan spreken, dat ook mannen beperkt kunnen worden door wat ‘mannelijkheid’ betekent.

Vrouw, denk om je uiterlijk. Wees glad, strak, glanzend. Maak er werk van, maar: niet te jeugdig, niet te zakelijk, niet te onpraktisch, niet te saai. Laat je vormen zien, behalve als je dik bent, trouwens – laat dan maar zitten. En houd het beschaafd, straks word je nog lastig gevallen. Man, besteed er niet te veel aandacht aan – niet te flamboyant. Zorg voor een sixpack en houd anders je shirt aan.

Vrouw, bind je, maak kinderen.

Vrouw,  hoezo kan je niet klaarkomen door penetratie? Dat is niet normaal. Als je geen zin hebt, dan maak je het maar – niet te veel, dat is raar. Man, presteer. Verover en win status.

Vrouw, denk om je houding. Hoe kom je over, neem niet te veel ruimte in. Beperk je volume, wees bescheiden. Man, markeer je terrein, anders ben je het kwijt.

Vrouw, stel je niet aan. Wat een hysterie, relativeer eens even. Man, ken geen angst. Verdriet, schaamte, ook liever niet. Verman je maar.

Vrouw, zeur niet. Het gaat toch goed zo. En anders, kom voor jezelf op dan, zeg er wat van. Vecht ertegen, het is jouw strijd. Speak up, maar niet te hard – het moet wel gezellig blijven.

Man, laat die wijven.

Man, toon je zeker, ga recht op je doel af. Vrouw, overweeg: is dit wel juist voor jou? Wat vindt de wereld hiervan? Weet je het zeker, kan een ander het niet beter?

Vrouw, lach eens. Het is toch maar een grapje, doe niet zo flauw. Niet kwaad worden nou, beheers je. Wees charmant, empathisch, teder. Man, sta op je strepen. Behaal de winst, betaal de rekening.

Vrouw, wees geliefd.

Man, wees gevreesd.

over de grens (i) | mitsen en maren

Binnen mijn studie is er de verplichting om ofwel stage te lopen, ofwel studiepunten te halen in het buitenland. Het eerste jaar gunde ik het mezelf die keuze voor me uit te schuiven, niet alvast naar een voorlichting te gaan zoals genoeg studiegenoten wel deden. Ik had het al druk genoeg met wegwijs worden op BlackBoard, uitzoeken hoe je een tweet moet vermelden in je literatuurlijst en de vraag hoe ik mijn ov-kaart kon koppelen aan het kopieerapparaat. Er was geen ruimte voor grote keuzes met bijbehorende overwegingen – zo hield ik mezelf voor.

Ik heb er namelijk wel een handje van om te stellen dat ik ergens niet over kán nadenken, terwijl ik dat eigenlijk niet wil. Volgens dat patroon vertoonde ik ook dit studiejaar keuzevermijdend gedrag, tot ik uiteindelijk ergens in oktober in de zaal belandde waar ik twee jaar eerder mijn studiekeuze had gemaakt. De tl-verlichting zoemde boven de hoofden van een bonte verzameling studenten, van kunstmatige intelligentie tot Keltisch, terwijl buiten de herfst haar intrede deed. Ongeveer een uur luisterde ik naar hoe mega-fantastisch-gaaf het wel niet was om een half jaar te spenderen in Roskilde, Timisoara of Nanjing. Dat was geen nieuwe boodschap, aangezien iederéén die terugkomt uit Lima, Lodz of Leuven je dat vertelt. Ik geloofde het alleen nog niet zo.

Met een onbestemd gevoel verliet ik de zaal. Het werd veroorzaakt door een redenatie die ik niet langer kon negeren. Als ik ik niet naar het buitenland had gewild, was ik nu al lang bezig geweest met het bekijken van stages. Dat was niet het geval en dus was er maar één mogelijke conclusie: ik wilde wel, maar ik durfde niet.

Ambitie en pessimisme gaan niet per se goed samen. Ik zou mezelf heus niet omschrijven als een negatief persoon, maar ik heb nu eenmaal geen aangeboren vertrouwen op de goede afloop. Tel daarbij op dat ik over veel dingen duizend keer nadenk, en je zal begrijpen dat ik nieuwe wegen veelal voorzichtig insla. Vroeger wilde ik liever niet eens beginnen, wanneer er een kans was dat iets fout zou gaan. Dat heb ik wel achter me gelaten. Gelukkig maar – anders had ik nu geen rijbewijs, geen leuke huisgenoten en had ik me nog steeds afgevraagd of ik niet toch naar de kunstacademie had moeten gaan. Nu kan ik die laatste vraag met een empirisch verkregen ‘nee’ beantwoorden, en daar ben ik erg blij mee.

Ook bij dit besluit moest ik mijn blik niet laten vertroebelen door mitsen en maren. Hoe ging ik een fijn huis vinden op mijn bestemming? Wat als ik niet mee zou komen op het niveau daar? Wat als het juist heel makkelijk was en ik me een half jaar suf zou vervelen? Wat als ik me alleen, overweldigd, verdrietig zou voelen?

Wat als ik terug zou willen.

Stuk voor stuk voor stuk vragen waar ik vanuit Nederland geen antwoord op ging vinden. En dus plande ik na mijn tentamens een dag waarop al die gedachten niet mochten bestaan. Met lichte zenuwen opende ik de digitale lijst met alle 560 uitwisselingsbestemmingen, om uit te zoeken waar een zorgeloze versie van mij het liefst heen zou gaan.

Een nieuwe serie! Waar mijn vrienden, collega’s en studiegenoten zich fluitend over de hele wereld lijken te verspreiden, was dat voor mij nog wel even een dingetje. Maar naar alle waarschijnlijkheid ga ook ik Nederland voor een paar maanden verlaten. Ik wilde graag schrijven over de weg ernaartoe, al was het maar omdat het voor mezelf verhelderend werkt. Volgende week meer over het keuzeproces, excel-sheets en motivatiebrieven.

sukkel door de liefde

In de lente wordt de liefde weer openbaar. Ze trekt zich terug uit woon- en slaapkamers, uit donkere café’s, en gaat de straat op. Naar het park of gewoon een toevallige hoek waar de laaghangende zon zich laat zien. Een vlugge zoen op het terras, een kus voordat de geliefde de bus in stapt. Een jonge man die onbegrijpelijke, blije taal uitslaat op de fiets, ogenschijnlijk tegen niemand praat. Wanneer hij passeert zie ik het kind op zijn bagagedrager. Gezichten komen weer tevoorschijn vanonder mutsen en sjaals, er wordt ruimte gemaakt voor knikjes en glimlachjes. En iedereen is zwanger.

In zo’n lente verlang ik er wel eens naar verliefd te zijn. Om haast door de stad te vliegen omdat lopen zo gewoontjes lijkt, met een grijns die komt opzetten en vervolgens nog dagen aanhoudt. Dat alles je doet denken aan hem of haar, en iedereen je irritant vindt, omdat je nergens anders meer over kan praten.

(Erg praktisch is het niet. Een vriendin van me bevindt zich momenteel in deze staat, en klaagt geregeld dat ze niets meer voor elkaar krijgt. Verliefd zijn is een full-time bezigheid.)

Zelf ben ik niet zo snel verliefd. Sowieso ben ik op dat gebied niet erg benaderbaar – nogal eens heb ik ‘donder op’ op mijn voorhoofd staan. Door openingszinnen of opzichtige versierpogingen schiet ik in de lach, of ze doen me met mijn ogen rollen.

Anderzijds, wanneer het me dan grijpt, heb ik het ook echt te pakken. (Of eigenlijk, het mij.) Dan toont zich een kant die ik dacht achter me te hebben gelaten. Rood hoofd, haperend praten, diegene nauwelijks in zijn ogen durven kijken omdat ik bang ben dat hij het daar direct zal zien: dat kleine sprankje verliefdheid – hoewel het eigenlijk die titel nog niet verdient. Ik had het laatst nog bij een jongen. Hij had een vriendin en was daarmee verboden terrein.

(Alles kan kapot, ja, ja, ja. Zeg, gedraag je even.)

(Dat is sowieso een smerige truc van mijn brein: het laat me vallen voor onbereikbare types. Dan hoef ik er in de praktijk niets mee, zoiets moet het zijn. Bezet, te oud of in andere opzichten niet de bedoeling, het kwam allemaal eens voorbij.)

We waren ergens mee bezig. Ik probeerde me te focussen, maar tevergeefs – ik kon alleen maar registreren hoe warm ik het had, of ik wel goed overkwam. En maar een beetje stom lachen. Oh, wat haat ik mezelf dan achteraf. Mijn leukste ik is heus lief, maar ook intelligent en gevat, een tikje sarcastisch. Zo’n jongen reduceert me tot een ja-knikker met rode wangen – en hij weet er niet eens van. Een sukkel door de liefde.

(De praktijk leert gelukkig dat mannen vrij slecht zijn in het herkennen van dit soort situaties. Scheelt weer voor mij.)

Maar wanneer er sprake is van wederzijdse interesse, ben ik toch vaak de eerste die afhaakt. Dan merk ik dat mijn gedachten afdwalen van zijn verhalen, dat er van die kriebels weinig overblijft, omdat het me blijkbaar niet genoeg uitmaakt of hij me ziet zitten of niet. Nog een kus op zijn wang en dan terug naar de trein. Misschien ben ik te veeleisend. Is het naïef om te geloven in die soort liefde, waarbij je gewoon weet dat het klopt – instant, of mettertijd. Ben ik tegelijk te nuchter, te hard, om daar zomaar tegenaan te lopen en in mee te gaan. Maar zo’n lente helpt me hopen.

fantasie

Ik schrijf wat ik weet. Over mijn eigen gedachten, gebeurtenissen uit mijn leven. Ik krijg daar regelmatig vragen over – is dat niet eng, zo privé? Voor mij steekt het anders in elkaar. Want wat je ook van mijn stukjes vindt – ze zijn waar. Dat vind ik een fijn idee.

(Oké, laten we zeggen, voor tachtig procent waar. Ik gun mezelf enige artistieke vrijheid.)

Vorige week schreef ik een verhaal waar ik veel reacties op kreeg. (Je kan het hier lezen.) Was dat echt zo gegaan? Het leek wel fictie! Ik heb veel nagedacht over waar ‘m dat in zat. Uiteindelijk wist ik het: de personages. De ene was ik, de ander was Bas: een mij compleet onbekend gast die ik midden in de nacht tegenkwam. Hem durfde ik wel mijn verhaal in te slepen. Ik kwam hem vast niet meer tegen en hij zou het al helemaal nooit lezen.

(Er werd een kleine zoektocht gestart, maar vooralsnog geen enkel spoor.)

Dat is anders vaak een probleem. Ik ken genoeg grappige, gekke of interessante mensen over wie ik kan schrijven – maar dat is niet altijd aan mij. Het is niet aan mij hen te citeren, hen als personage neer te zetten om in mijn verhalen te figureren. Dus laat ik het, en blijven ze vaak naamloos op de achtergrond. De verhalen over andere mensen, over hun gevoelens, levens, gedachten, blijven zo onverteld.

In dat opzicht is het handiger gewoon alles te verzinnen.

Slechts de helft van wat ik schrijf, komt hier terecht. De rest verdwijnt in een map diep in mijn laptop, genaamd ‘hier mag je echt niet in kijken nee nee nee serieus maar echt niet doen’. Het bevat documenten vol onsamenhangende scenes,  fictieve stukken die ik waarschijnlijk nooit zal delen. Verhalen die spelen in een wereld zoals ik die voor me zie, met geen enkele verplichting naar de realiteit. Want dat vind ik dan privé: mijn fantasie. Mijn fantasie en de mensen, plaatsen, zinnen die eraan ontspringen.

Ergens is het raar, dat juist de verhalen die niet over mij gaan, zo persoonlijk voelen dat ik ze niemand ooit laat lezen. Verbeelding is een vreemd fenomeen, een mengeling van onbewuste gedachten, herinneringen, ideeën. Dat mensen daar iets van zullen gaan vinden, houdt me tegen. Met fictie valt het enige argument weg dat mij helpt wanneer ik twijfel over een verhaal: wat je er ook van vindt, zo is het nu eenmaal gegaan.

en ik zucht opgelucht

a19862b7-adc7-4047-bb30-147593e26cd2

Na een jaar op de School van het Leven ben ik inmiddels alweer even terug in het systeem. Die pauze deed me goed – ik was er wel klaar mee dat van hogerhand bepaald werd welke boeken ik moest lezen, wat ik allemaal moest weten. Na een jaar vrij van regels kan ik me beter schikken in de universitaire structuur – juist omdat het alleen dat is: een raamwerk. De invulling bepaal ik.

De bachelor Taal- en Cultuurstudies is ‘breed’, ‘interdisciplinair’, of als ik het mag zeggen: van alles een beetje. Vooral het eerste jaar is een mengeling van wat je maar wil binnen de geesteswetenschappen. De afgelopen maanden hield ik me bezig met Nederlands, literatuur, kunst, communicatie, taalkunde en -psychologie. Ik kan zeggen dat ik ervan geniet – de vrijheid, afwezigheid van al te veel autoriteit, het feit dat ik enorm veel leer en die kennis ook tegenkom in het dagelijks leven.

(‘Hé, dat bespraken we vorige week ook in college.’)

(Soms is het minder genieten, hoor. Heb ik een werkgroep om negen, dan moet ik evengoed zin maken.)

Ik sta versteld van alle niveaus waarop de wetenschap de mens probeert te duiden – van binnen, buiten, vanuit verleden, heden, toekomst. Regelmatig vraag ik mezelf af of ergens onderzoek naar is gedaan. Het antwoord is vrijwel altijd ‘ja’. En hoe meer ik lees, hoe minder ik denk te weten. Als er over zulke specifieke onderwerpen al is geschreven, hoeveel bestaat daar dan nog omheen?

(Zo las ik over de relatie tussen theater en de natie in achttiende-eeuws Duitsland, over het verschil tussen Noorse en Franse middeleeuwse verhalen op het gebied van emoties, en over taalhandelingen in statusupdates op Facebook. Niet dat dit nou mijn favoriete teksten waren, maar om je een beeld te geven.)

Van die onuitputtelijke stroom informatie ben ik me erg bewust, juist omdat ik uit zoveel kan kiezen – al blijft het steeds binnen het alfa-gebied. Ik denk nog wel eens terug aan mijn bèta-fase, de dagen van practicumverslagen, rinkelende reageerbuisjes, molverhoudingen – titreren, vloeken, nog eens proberen.

Tijdens mijn huidige studie ga ik me daar niet meer in verdiepen. Er wordt nog wel eens een link gelegd met neurowetenschap, maar dat mag – letterlijk – geen naam hebben. (De docent wijst dan haastig een hersengebiedje aan: daar gebeurt het. En weer verder.) Soms roepen mijn drie geneeskundige huisgenoten nog wat (‘B-lymfocyten. Oh ja. Dat heb ik ook ooit gehad.’) en dan is er nog een beetje statistiek. Daar proef ik mijn formulegerichtheid nog wel terug. Na een werkcollege SPSS blijf ik achter met wat vragen.

‘Maar hoe bereken je p dan?’

‘Je hebt p al. Dat is dit getal, hier.’

‘Dat snap ik, maar hoe wordt p dan bepaald?’

‘Daar is een wiskundig model voor.’

‘En hoe werkt dat?’

‘Dat hoef je allemaal niet te weten. Je kan gewoon op dat knopje drukken en dan doet de computer de rest.’

‘Oh.’

En ik zucht opgelucht.

Ik ben op m’n plek dus, bij mijn studie kies-je-eigen-pretpakket. Het komend half jaar ga ik me voorbereiden op mijn afstudeerrichting. Het wordt waarschijnlijk een combinatie van filosofie en moderne kunst. (Yay baankansen!) En misschien nog een beetje literatuurwetenschappen. En onderwijskunde. En, en, en… Ik word vast zo’n eeuwige student. Dit was stukje vier uit de reeks alles-is-anders-wat-nu. Stukje een, twee en drie kan je hier teruglezen.

zowel je handschrift als je dronken lach

9R7A1830

Ergens in de tweede week van het collegejaar dronk ik met studiegenoot Floor een spreekwoordelijke koffie. (Dat wil zeggen, iemand vraagt of ik eens koffie wil drinken, ik zeg ja en bestel vervolgens thee.) We praten over alles en niets en over de gaatjes die ik een dag eerder had laten schieten. ‘Het was nogal een impulsactie,’ zeg ik, draaiend aan de knopjes in mijn nagloeiende oorlellen. ‘Niets voor mij, eigenlijk.’

‘Hoezo niet?’

Die vraag zette me aan het denken. Waarom had ik dat gezegd? Blijkbaar was het dermate ‘iets voor mij’ dat ik binnen twintig minuten na het besluit door een verveeld meisje twee gouden knopjes in mijn oren had laten nieten. Voor Floor paste dat prima in het beeld dat ze van me had – niet bang om mijn mond open te trekken, een meer in te springen, de dansvloer op te gaan. Ze kende alleen de ik van de afgelopen twee weken.

Zo kwam ik tot de realisatie: nieuwe mensen kennen je niet. (Dit klinkt als de meest open deur ooit, maar wacht het even af.) Ze weten alleen wat ze zien, zonder vooroordelen, zonder achtergrondinformatie. Voor hen ben je nog geen kind, ex of zusje van. Je bent hoe je doet, wat je zegt, op dat moment. Zo bouw je beurtelings op wie je voor elkaar bent, vrijwel los van het verleden.

Vandaag sprak ik Colette, vriendin sinds zo’n tien jaar en ook bewoner van een Chaotisch Bestaan. We hadden anderhalf uur nodig om bij te praten. Waar we eerst grotendeels parallel liepen, leiden we nu totaal andere levens. En dat doet iedereen – zoals Colette het verwoordde: niemand weet nog wat je dagelijks op je brood smeert. Niemand kent zowel je handschrift als je dronken lach, zowel de vijf moedervlekken op je rechtervoet als de plek waar je je reservesleutels bewaart. Je wordt gekend in delen – jijzelf overziet het geheel.

(Tenminste, dat is het idee.)

9R7A1896

En zo hoor ik overal een beetje, bij meerdere clubjes, groepjes, commissies en subjes, met elk hun eigen plannen, hun eigen dagen en feesten en sinterkerstennieuwdiners. Wanneer ik mijn aandacht moet verdelen, word ik meegesleept door de ziekte waar elke student aan lijkt te lijden: FOMO, Fear Of Missing Out. Ik dacht dat ik daar wel boven stond, maar nee. Dat bleek toen ik laatst ziek was: niet naar college, maar een etentje missen? Vergeet het maar. Een ibuprofen erin en gaan.

(‘Ik zal proberen niet in jullie pizza te niezen.’)

Juist wanneer ik overal wil zijn, ben ik er maar deels; met mijn hoofd steeds al bij het volgende. Daar wil ik vanaf – dan maar saai, laf, zo nu en dan afwezig. Als je me echt mag, dan hou je evengoed van me.

Gelukkig zijn er daar genoeg van: leuke, lieve, (nieuwe) mensen. Mensen om mee te dansen en daten en koken en eten en bioscopen en lopen als je band lek is. Mensen met antwoorden op vragen, mensen voor planloze dagen en mensen voor als je het even niet meer weet.

(Mensen wiens naam ik steeds vergeet. Oh, al die namen. Maaike en Meike en Maaijke en Marieke en Mieke. Max en Maarten en Cas en Bas en Lars. Anne en Anna en Hanne en Hanna en Sanne – sorry voor alle keren in het verleden en in de toekomst.)

De een denk ik al behoorlijk te kennen, met de ander weet ik dat het klikt. De rest volgt dan vast. En zo hoor ik overal een beetje – maar ook een beetje overal.

Dit was stukje drie over mijn fijne maar enigszins chaotische leven, met daarin dus allerlei nieuwe mensen. Mocht je zo’n nieuw mens zijn en dit lezen: hoi! Leuk dat je dit deel van mij ontdekt. Beetje eng, ook wel. Maar het hoort erbij – bij mij. Mocht je willen, dan lees je hier stukje een en stukje twee terug. Er volgt denk ik nog wel een stukje vier!

liefs uit utrecht

IMG_9488.JPG

Het bleek lastig te schrijven over de laatste stad, terwijl ik er zelf niet was. Nu dan echt: over het leven in Utrecht.

Het leek allemaal opnieuw te beginnen, na de zomer. Ergens half augustus bracht de bus me door het centrum naar huis. De stad barstte uit elkaar, stromen studenten domineerden de straten, vormden de oorzaak van veel gezucht en getoeter – op wielen was er geen doorkomen aan. Beter lopen dus, manoeuvrerend tussen UIT-rugzakken vol folders die in een hoek zouden belanden tot ze nodig bleken – om dan verdwenen te zijn.

(Zo ging het tenminste bij mij.)

Al deze introductie-opwinding voelde deels nostalgisch, anderzijds maakte ik er opnieuw  deel van uit: eerstejaars op de uni, sjaars bij een vereniging. Alsof het studentenbestaan nu écht gestart is, na een gestaakte eerdere poging.

Een nieuw begin, maar een vertrouwd recept voor de eerste weken: vele ongemakkelijke voorstelrondjes, veel bier en het gevoel dat de stad van mij is – er voor mij is, als inmiddels vertrouwd decor waarin mijn voordeur zich bevindt.

Daarachter is veel hetzelfde gebleven: de gang ruikt nog steeds naar een mengeling van stofzuiger en het eten van gisteravond, dat eten is nog steeds een mengeling van geslaagd en niet-geslaagd. Er zijn filmavondjes, baalochtendjes en middagen waarop de keuken verandert in een bibliotheek, de tafel bedolven onder boeken, laptops gevaarlijk gepositioneerd tussen mini-sloten thee.

(Wel nieuw: twee huisgenoten en een citroengeranium. De vetplant op mijn kamer heeft de zomer niet overleefd.)

IMG_0415.JPG

Ik verliet de stad voor twee intro’s in het hoge noorden. Die van m’n studie was roze gekleurd, vol wespen, op een zolder vol krakende stapelbedden. De avonden waren voor themafeestjes. De ander was in een weiland en op het water – ontbijt aan lange tafels na een bootcamp in de sloot: zo’n honderd aspiranten met een slaperige blik en een opblaasdier om negen uur in de morgen. Daarna zeilend het water op, al moesten we ook daar soms blazen – maar de komende jaren zal de wind nog vaak genoeg voor ons waaien. ’s Avonds zingen en dan feest – altijd feest. Ten slotte wat verloren uurtjes bevroren in een hoekje van een legertent.

Met een hardnekkige kuch verscheen ik dus in college, niet geheel voorbereid op het feit dat ik, na een jaar mijn eigen gang gaan, opeens weer informatie in en uit mijn hoofd moest navigeren.

(Maar geef toe: een zin als ‘Bij de hexameters van Homerus zijn de metrische condities veel stringenter dan bij het Middelnederlandse heffingenvers!’ moet jij ook twee keer lezen.)

Ik beklom een zeephelling met een ei in mijn hand, maakte een presentatie over ‘De twaalf apostelen op de pijlers de Dom’, stond midden in de nacht voor een gesloten deur, zong karaoke op een boot, las een tekst in Middelnederlands, liet impulsief mijn oren piercen, vaarde achteruit op een surfplank, genoot van mijn herwonnen studenten-ov, leerde zeker honderd namen en vergat ook zeker de helft. Het is week twee.

Misschien is dat de reden dat dit stuk op zich liet wachten: iets te druk met leven om erover te schrijven.

Dat was ‘m dan, de laatste stad! Als je wilt kan je hier de stukjes over Eindhoven, Amsterdam en Rotterdam teruglezen. Er volgt vast wel weer een nieuwe reeks/willekeurige column/video/fotoreportage – ik weet alleen nog niet wanneer. Mocht je op de hoogte willen blijven, dan kan je m’n Facebookpagina liken of je inschrijven voor een automatisch mailtje via de knop hier rechts. Liefs!

ik stond dus een tijdje voor de klas

Wanneer je terugkomt op een plek waar je een tijd niet geweest bent, kunnen zich verschillende scenario’s voordoen. Zo kwam ik twee jaar na een verhuizing terug in het huis waar ik was opgegroeid, verbaasd over hoe kléín alles was – niet stilstaand bij het feit dat ik zelf een behoorlijke groeispurt had doorgemaakt.

Anderzijds kom je soms ergens terug, om te ontdekken dat alles hetzelfde is gebleven. Zoals op mijn middelbare school in Eindhoven – van de puberstroom in de pauze tot de gifgroene vloerbedekking in de gang. En een jaar na mijn eindexamens begint het eerste uur nog steeds – excuseer – fucking vroeg.

Een donderdagmorgen in april, gapend laat ik heet water in een kopje stromen. ‘Hier mogen eigenlijk geen leerlingen komen, hè.’ Als je met genoeg zelfvertrouwen de docentenkamer binnenloopt, gaat men er vanzelf vanuit dat je daar hoort. Andersom hoef je maar enigszins twijfelend om je heen te kijken, en de conciërge pikt je er zo uit.

Voor iemand die stopte met haar opleiding, bracht ik nog heel wat tijd in de klas door. Beter gezegd: voor de klas. Ik gaf een paar weken les over filosofie, kunst en creativiteit. Bladerend door boeken en kranten, struinend over het internet vond ik mijn thema’s. In koffietentjes vond ik mijn concentratie.

(Deze lessenreeks wordt mede mogelijk gemaakt door Coffee Company Nachtegaalstraat).

Het vierde blok, de vierde klas. Met een kleine twintig leerlingen filosofeerde ik over kunst in de allerbreedste zin van het woord. Wanneer is iets kunst? Wat is het nut ervan?  Wat is het verband tussen Aristoteles en GTST? Welk kunstwerk ken je al jaren, zonder het te weten?  En waarom gaat het steeds weer over dat omgekeerde urinoir?

Veel vragen, weinig antwoorden. Mijn doel met de lessenreeks was niet zozeer duizend jaar kunstgeschiedenis oprakelen. Veel liever wilde ik een nieuwe manier laten zien om naar kunst te kunnen kijken.

(Ik ga nu even mijn eigen lesplan quoten. Sorry daarvoor.)

‘Wanneer je probeert kunst alleen maar te ervaren vanuit je gevoel, ga je voorbij aan een context vol betekenis. Dat lijkt mij zonde. Want juist in die context zal je ontdekken dat kunst ontroerend kan zijn, grappig, bijzonder, irritant of gewoon heel raar. Dat makers hun tijd soms ver vooruit waren, dat ze gedurfde dingen deden, die zelfs nu nog invloed kunnen hebben op hoe wij de wereld zien.

Wél nadenken dus – met al die vragen en antwoorden in je hoofd zal je vanzelf een gevoel ontwikkelen bij bepaalde kunstwerken. En een mening erover. Dat is het leuke: kunst heeft altijd te maken met je eigen interpretatie. Het is als het leren drinken van wijn: hoe meer soorten je proeft, hoe beter je ontdekt wat de verschillen zijn en wat je eigen smaak is. Alleen word je van kunst niet dronken.’

Dat dus. Maar waarschijnlijk heb ik zelf nog het meest geleerd van deze ervaring. Om een paar dingen te noemen:

(1) Misschien wel het moeilijkste deel van een les: het begin. Al snel kwam ik erachter dat ik een soort kreet nodig had om de aandacht te krijgen, wilde het niet heel ongemakkelijk worden.

(‘Ehh, jongens!

Jongens?

Jongens…?

Kunnen jullie heel even…?

Ja?

Dankje – hallo?

Ja.

Dankjewel.’)

(2) Wanneer ik eenmaal begonnen was, voor het bord met een kop thee in mijn hand, voelde het al snel vertrouwd. Binnen een week hoorde ik mezelf dingen zeggen als ‘Ga je ook nog even aan het werk? Als je het nu doet, heb je het straks thuis eerder af.’ ‘Zou het misschien verstandiger zijn als jullie niet naast elkaar gingen zitten?’ En dan deden ze dat nog ook. Het was dan wel een kleine klas met goede manieren. Maar tóch. Toch verwachtte ik stiekem dat op een bepaald moment de pleuris uit zou breken, omdat ze erachter waren gekomen dat ik geen échte docent was.

(Al wisten ze dat vanaf les één natuurlijk al. Vorig jaar spendeerde ik mijn pauzes nog naast hen in hal B.)

(Bovendien was er steeds wel een échte docent bij, mocht het dan toch uit de hand lopen.)

(3) Het is leuk. Al zo’n vijf jaar geef ik bijles, met veel plezier. Ik wist dus dat het overdragen van kennis me blij maakte. Maar zo’n hele reeks opzetten, van onderwerpkeuze tot nakijkwerk, bracht nog veel meer met zich mee. Meer verantwoordelijkheid, meer organisatie, meer voldoening. Meer leuke, slimme leerlingen vol verrassende uitspraken. Hoe cool is het als je het idee hebt dat er mensen zijn die echt iets gedaan hebben met je verhalen – omdat je dat in hun zelfgeschreven essays kan terugzien.

(4) Ten slotte het besef dat het me misschien wel iets lijkt – voor als ik later groot ben.

Verder in Brabant: examenfeestjes vieren. Genieten van het ouderlijk huis – met name de tuin, waar het ruikt naar warme dennenbomen en waar de vogels je ’s ochtends wakker maken. Avonden bij de buitenhaard – niet tot het te koud wordt, maar tot het hout op is. Woorden hangen nog in de lucht, maar niemand voelt zich geroepen ze te vangen. De knapperende vlammen voeren de boventoon, tot er slechts kooltjes resteren en het vuur nagloeit in mijn ogen.

Stad drie uit de reeks van steden. Amsterdam, Rotterdam en nu dus Eindhoven. Mijn favoriet bewaarde ik tot het laatst. Ergens over een paar dagen: Utrecht!

technisch gezien

Processed with VSCO with f2 preset

‘Maar wat doe je dan de hele dag?’

Dit moet wel de meest gestelde vraag zijn aan mensen in een tussenjaar. De antwoorden zijn wisselend, van niks tot kinderen helpen in een weeshuis tot carrière maken bij Albert Heijn. Ikzelf zit vooral veel in de trein. Nu zou ik dat niet echt als een activiteit bestempelen, maar het is de realiteit: mijn leven heeft zich de afgelopen tijd in drie verschillende steden afgespeeld, met nog een vierde in het verschiet. Stad voor stad maak ik de balans op.

De woensdag was voor Amsterdam. Niet de grachten en de pleinen die ik voorheen op een slot-met-fiets passeerde, maar een bedrijventerrein aan de Amstel. Bij een pastelkleurig metrostation stapte ik uit. De omgeving kleurde er met de weken beter bij, terwijl de bomen groener werden, de lucht blauwer. Langs een berm vol narcissen bereikte ik Open Studio.

Het dak was van glas. Op zonnige dagen rook het naar donkere vloerbedekking die langzaam opwarmde en op een bepaald punt zou smelten – maar zo ver kwam het nooit. Het was een verhuur, magazijn, school, maar oorspronkelijk een garage. IJzeren trappen leidden naar lokalen, op de begane grond stonden spullen waarmee elk video-idee werkelijkheid kon worden: tafels en rekken gevuld met lenzen, kabels en apparaten waarvan ik naar de functie alleen maar raden kon. Wat niet meer paste, stond in georganiseerde hoopjes op de vloer.

Processed with VSCO with c1 preset

Techniek is niet mijn ding. Ik kan een auto besturen, maar weet niet hoe het ding precies vooruit komt. Wanneer een apparaat kapot is, beperkt mijn plan van aanpak zich tot het uit- en weer inschakelen ervan. Het is natuurlijk een vicieuze cirkel: omdat ik het niet leuk vind, weet ik er niets vanaf. En dingen waar ik niets vanaf weet, vind ik niet leuk.

Ook wanneer ik bezig ben met films maken, laat ik de techniek geregeld links liggen. Zo komt het geregeld voor dat ik opnames maak zonder het geluid in te schakelen. Na vijf jaar monteerde ik nog steeds in iMovie. Mijn geliefde iMovie – het bracht me van schokkerige vakantiefilmpjes tot profielwerkstuk, maar niet verder. Ik wilde meer opties, in de vorm van een nieuw montageprogramma. Eén met angstaanjagend veel knoppen en vensters. Op de HKU had ik het in de vingers kunnen krijgen, ware het niet dat ik het na twee maanden voor gezien hield. Dus zocht ik mijn heil ergens anders.

Mijn klas bestond uit zes mensen. Ze hadden allemaal andere motieven, maar stelden mij dezelfde vraag: wat doe je dan nu eigenlijk? (Dat kan ik ze natuurlijk niet kwalijk nemen – dat is wat nieuwe mensen doen. Ze vragen wat je doet. Dat doe ik ook.) Ik deed dit. Luisteren naar onze docent-met-de-stem-van-Twan-Huys, die gepassioneerd vertelde over interlaced video, ND-filters en het verschil tussen 1080/50i en 1080/24p. En dan ging ik aan de slag, sjouwend met serieuze videocamera’s en statieven.

Een groot deel van mijn techniek-aversie wijt ik aan ongeduld. Wanneer ik een idee heb, wil ik niet bezig met instellingen en waardes – ik wil gáán, mijn spullen over mijn schouder hangen en mijn adem inhouden terwijl ik film. Techniek remt me af, terwijl ik liever gas geef.

Processed with VSCO with f2 preset

Dit merkte ik ook tijdens de laatste dagen bij Open Studio, die ik doorbracht in een donker montagelokaal. Terwijl ik driftig toetsencombinaties oefende, was het makkelijk te vergeten dat buiten de zon nog scheen. Mijn eigen materiaal vond ik niet bruikbaar, dus hield ik me bezig met een video over Amerikanen die oorlogje speelden met nepkanonnen, en een tweede over een imker die de bijencultuur wilde digitaliseren. Ik ontdekte dat bijen niet van UV-straling houden, dat Amerikaans klinkt als Russisch wanneer je het achterstevoren afspeelt. En dat mijn onderbewuste ook niets van techniek moet weten.

Uit enthousiasme gaat het overboord. Zelfs een verhaal over de ideale broedtemperatuur  in bijenkassen wakkert een intuïtie in mij aan die het roer volledig overneemt. Zo bleek, wanneer ik na twee uur geconcentreerd knippen en plakken mijn buurman hoorde praten over de keuzes die hij gemaakt had – allemaal heel bewust en volgens het boek, zoals de docent inderdaad die ochtend nog verteld had. Oh ja.

Conclusie: techniek is nog steeds niet mijn ding. Maar bij het maken van films is het wel handig om te weten welke regels er precies zijn om te breken.*

Verder in Amsterdam: lunchen met Mart in een suikerspinroze bakkerij vol blonde meisjes, het McFlurry-ritueel van mij en mijn nichtje in ere houden in de Kinkerstraat, op niet-woensdagen nog geregeld over de grachten fietsen – met een iets te zachte achterband. Maar dat geeft niet. Op de fiets heb geen haast.

Ik zou jullie op de hoogte houden van mijn tussenjaar, zo beloofde ik een tijd geleden. Hiermee maak ik een begin, speciaal voor alle nieuwsgierige aagjes out there. Die zijn er een hoop namelijk.

De best gelezen stukken van dit jaar:

  1. Het verhaal over mijn hospiteerstrijd
  2. Hoe ik veertien uur vastzat op een vliegveld in m’n eentje aan de andere kant van de wereld
  3. Waarom ik stopte met mijn studie

Sensatiebeluste aagjes, dus. Mocht je écht alleen geïnteresseerd zijn in het deel van mijn leven waarin er dingen niet lukken, dan hoef je deze reeks niet te volgen – ik heb namelijk (spoiler) een heel fijn half jaar gehad. Dan weet je dat vast. Next up: Eindhoven. 

*Maar ik leerde eigenlijk best veel, al was het alleen al via leuke anekdotes uit het film- en televisie-vakleven. Ook is het handig om te checken of je batterijen opgeladen zijn, voordat je vertrekt. En iMovie heb ik sinds de eerste les niet meer geopend.