liefs uit utrecht

IMG_9488.JPG

Het bleek lastig te schrijven over de laatste stad, terwijl ik er zelf niet was. Nu dan echt: over het leven in Utrecht.

Het leek allemaal opnieuw te beginnen, na de zomer. Ergens half augustus bracht de bus me door het centrum naar huis. De stad barstte uit elkaar, stromen studenten domineerden de straten, vormden de oorzaak van veel gezucht en getoeter – op wielen was er geen doorkomen aan. Beter lopen dus, manoeuvrerend tussen UIT-rugzakken vol folders die in een hoek zouden belanden tot ze nodig bleken – om dan verdwenen te zijn.

(Zo ging het tenminste bij mij.)

Al deze introductie-opwinding voelde deels nostalgisch, anderzijds maakte ik er opnieuw  deel van uit: eerstejaars op de uni, sjaars bij een vereniging. Alsof het studentenbestaan nu écht gestart is, na een gestaakte eerdere poging.

Een nieuw begin, maar een vertrouwd recept voor de eerste weken: vele ongemakkelijke voorstelrondjes, veel bier en het gevoel dat de stad van mij is – er voor mij is, als inmiddels vertrouwd decor waarin mijn voordeur zich bevindt.

Daarachter is veel hetzelfde gebleven: de gang ruikt nog steeds naar een mengeling van stofzuiger en het eten van gisteravond, dat eten is nog steeds een mengeling van geslaagd en niet-geslaagd. Er zijn filmavondjes, baalochtendjes en middagen waarop de keuken verandert in een bibliotheek, de tafel bedolven onder boeken, laptops gevaarlijk gepositioneerd tussen mini-sloten thee.

(Wel nieuw: twee huisgenoten en een citroengeranium. De vetplant op mijn kamer heeft de zomer niet overleefd.)

IMG_0415.JPG

Ik verliet de stad voor twee intro’s in het hoge noorden. Die van m’n studie was roze gekleurd, vol wespen, op een zolder vol krakende stapelbedden. De avonden waren voor themafeestjes. De ander was in een weiland en op het water – ontbijt aan lange tafels na een bootcamp in de sloot: zo’n honderd aspiranten met een slaperige blik en een opblaasdier om negen uur in de morgen. Daarna zeilend het water op, al moesten we ook daar soms blazen – maar de komende jaren zal de wind nog vaak genoeg voor ons waaien. ’s Avonds zingen en dan feest – altijd feest. Ten slotte wat verloren uurtjes bevroren in een hoekje van een legertent.

Met een hardnekkige kuch verscheen ik dus in college, niet geheel voorbereid op het feit dat ik, na een jaar mijn eigen gang gaan, opeens weer informatie in en uit mijn hoofd moest navigeren.

(Maar geef toe: een zin als ‘Bij de hexameters van Homerus zijn de metrische condities veel stringenter dan bij het Middelnederlandse heffingenvers!’ moet jij ook twee keer lezen.)

Ik beklom een zeephelling met een ei in mijn hand, maakte een presentatie over ‘De twaalf apostelen op de pijlers de Dom’, stond midden in de nacht voor een gesloten deur, zong karaoke op een boot, las een tekst in Middelnederlands, liet impulsief mijn oren piercen, vaarde achteruit op een surfplank, genoot van mijn herwonnen studenten-ov, leerde zeker honderd namen en vergat ook zeker de helft. Het is week twee.

Misschien is dat de reden dat dit stuk op zich liet wachten: iets te druk met leven om erover te schrijven.

Dat was ‘m dan, de laatste stad! Als je wilt kan je hier de stukjes over Eindhoven, Amsterdam en Rotterdam teruglezen. Er volgt vast wel weer een nieuwe reeks/willekeurige column/video/fotoreportage – ik weet alleen nog niet wanneer. Mocht je op de hoogte willen blijven, dan kan je m’n Facebookpagina liken of je inschrijven voor een automatisch mailtje via de knop hier rechts. Liefs!

ik stond dus een tijdje voor de klas

Wanneer je terugkomt op een plek waar je een tijd niet geweest bent, kunnen zich verschillende scenario’s voordoen. Zo kwam ik twee jaar na een verhuizing terug in het huis waar ik was opgegroeid, verbaasd over hoe kléín alles was – niet stilstaand bij het feit dat ik zelf een behoorlijke groeispurt had doorgemaakt.

Anderzijds kom je soms ergens terug, om te ontdekken dat alles hetzelfde is gebleven. Zoals op mijn middelbare school in Eindhoven – van de puberstroom in de pauze tot de gifgroene vloerbedekking in de gang. En een jaar na mijn eindexamens begint het eerste uur nog steeds – excuseer – fucking vroeg.

Een donderdagmorgen in april, gapend laat ik heet water in een kopje stromen. ‘Hier mogen eigenlijk geen leerlingen komen, hè.’ Als je met genoeg zelfvertrouwen de docentenkamer binnenloopt, gaat men er vanzelf vanuit dat je daar hoort. Andersom hoef je maar enigszins twijfelend om je heen te kijken, en de conciërge pikt je er zo uit.

Voor iemand die stopte met haar opleiding, bracht ik nog heel wat tijd in de klas door. Beter gezegd: voor de klas. Ik gaf een paar weken les over filosofie, kunst en creativiteit. Bladerend door boeken en kranten, struinend over het internet vond ik mijn thema’s. In koffietentjes vond ik mijn concentratie.

(Deze lessenreeks wordt mede mogelijk gemaakt door Coffee Company Nachtegaalstraat).

Het vierde blok, de vierde klas. Met een kleine twintig leerlingen filosofeerde ik over kunst in de allerbreedste zin van het woord. Wanneer is iets kunst? Wat is het nut ervan?  Wat is het verband tussen Aristoteles en GTST? Welk kunstwerk ken je al jaren, zonder het te weten?  En waarom gaat het steeds weer over dat omgekeerde urinoir?

Veel vragen, weinig antwoorden. Mijn doel met de lessenreeks was niet zozeer duizend jaar kunstgeschiedenis oprakelen. Veel liever wilde ik een nieuwe manier laten zien om naar kunst te kunnen kijken.

(Ik ga nu even mijn eigen lesplan quoten. Sorry daarvoor.)

‘Wanneer je probeert kunst alleen maar te ervaren vanuit je gevoel, ga je voorbij aan een context vol betekenis. Dat lijkt mij zonde. Want juist in die context zal je ontdekken dat kunst ontroerend kan zijn, grappig, bijzonder, irritant of gewoon heel raar. Dat makers hun tijd soms ver vooruit waren, dat ze gedurfde dingen deden, die zelfs nu nog invloed kunnen hebben op hoe wij de wereld zien.

Wél nadenken dus – met al die vragen en antwoorden in je hoofd zal je vanzelf een gevoel ontwikkelen bij bepaalde kunstwerken. En een mening erover. Dat is het leuke: kunst heeft altijd te maken met je eigen interpretatie. Het is als het leren drinken van wijn: hoe meer soorten je proeft, hoe beter je ontdekt wat de verschillen zijn en wat je eigen smaak is. Alleen word je van kunst niet dronken.’

Dat dus. Maar waarschijnlijk heb ik zelf nog het meest geleerd van deze ervaring. Om een paar dingen te noemen:

(1) Misschien wel het moeilijkste deel van een les: het begin. Al snel kwam ik erachter dat ik een soort kreet nodig had om de aandacht te krijgen, wilde het niet heel ongemakkelijk worden.

(‘Ehh, jongens!

Jongens?

Jongens…?

Kunnen jullie heel even…?

Ja?

Dankje – hallo?

Ja.

Dankjewel.’)

(2) Wanneer ik eenmaal begonnen was, voor het bord met een kop thee in mijn hand, voelde het al snel vertrouwd. Binnen een week hoorde ik mezelf dingen zeggen als ‘Ga je ook nog even aan het werk? Als je het nu doet, heb je het straks thuis eerder af.’ ‘Zou het misschien verstandiger zijn als jullie niet naast elkaar gingen zitten?’ En dan deden ze dat nog ook. Het was dan wel een kleine klas met goede manieren. Maar tóch. Toch verwachtte ik stiekem dat op een bepaald moment de pleuris uit zou breken, omdat ze erachter waren gekomen dat ik geen échte docent was.

(Al wisten ze dat vanaf les één natuurlijk al. Vorig jaar spendeerde ik mijn pauzes nog naast hen in hal B.)

(Bovendien was er steeds wel een échte docent bij, mocht het dan toch uit de hand lopen.)

(3) Het is leuk. Al zo’n vijf jaar geef ik bijles, met veel plezier. Ik wist dus dat het overdragen van kennis me blij maakte. Maar zo’n hele reeks opzetten, van onderwerpkeuze tot nakijkwerk, bracht nog veel meer met zich mee. Meer verantwoordelijkheid, meer organisatie, meer voldoening. Meer leuke, slimme leerlingen vol verrassende uitspraken. Hoe cool is het als je het idee hebt dat er mensen zijn die echt iets gedaan hebben met je verhalen – omdat je dat in hun zelfgeschreven essays kan terugzien.

(4) Ten slotte het besef dat het me misschien wel iets lijkt – voor als ik later groot ben.

Verder in Brabant: examenfeestjes vieren. Genieten van het ouderlijk huis – met name de tuin, waar het ruikt naar warme dennenbomen en waar de vogels je ’s ochtends wakker maken. Avonden bij de buitenhaard – niet tot het te koud wordt, maar tot het hout op is. Woorden hangen nog in de lucht, maar niemand voelt zich geroepen ze te vangen. De knapperende vlammen voeren de boventoon, tot er slechts kooltjes resteren en het vuur nagloeit in mijn ogen.

Stad drie uit de reeks van steden. Amsterdam, Rotterdam en nu dus Eindhoven. Mijn favoriet bewaarde ik tot het laatst. Ergens over een paar dagen: Utrecht!

parade

Processed with VSCO with f2 preset

Het verbaast me soms hoe lang bepaalde keuzes nog een effect hebben. Toen ik veertien was schreef ik me in voor een toneelgroep – met knikkende knieën, welteverstaan. In drie jaar leerde ik meer schijt te hebben en minder schaamte te kennen. Ik werd verliefd op het gevoel dat me bekruipt wanneer ik verhalen mag vertellen – zij het die van iemand anders. Ik ontwikkelde een fascinatie voor wat echt is – en of iets ooit echt echt kan zijn. Tenslotte vervult ieder mens dagelijks verschillende rollen. Ik kwam terecht op De Parade, een theaterfestival dat elke zomer door Nederland reist.

En dit jaar deed ik ook mee. Tien dagen lang speelde ik ‘Je Favoriete Kassameisje’ op De Parade in Rotterdam. Het was geen ingewikkelde rol; vooral veel enthousiasme, simpele tekst, leuke medespelers. Hier en daar wat improvisatie – wat doe je wanneer je ouders en peuter naar een voorstelling hebt gestuurd, waar bij binnenkomst twee naakte mannen op een bed bleken te liggen?

IMG_0127

Ik wijs de weg, geef advies en vervul de rol van bankier – tientallen dronken mensen pinnen bij mij hun tientje. Uiterlijk om twee uur valt het doek – sluiten de luiken van de kiosk.

(Vervolgens blijkt het lastig loslaten. De eerste paar nachten slaap ik onrustig, omdat ik constant denk dat er bezoekers bij mijn tent staan. ‘Goedenavond, kan ik u helpen?’ mompel ik vanuit mijn slaapzak. ‘Heeft u misschien nog een Rotterdampas? Dat wordt dan elf euro alstublieft.’)

Een oranje luchtbedje – nog een toevoeging aan de lange lijst bedden waarin ik heb geslapen dit jaar. Daarmee doel ik niet per se op nachtelijke avontuurtjes met wildvreemden; het was in alle opzichten een periode vol nieuwe personages, nieuwe decors. Nieuwe dekens die ruiken naar een wasmiddel dat ik niet herken, waardoor ik ’s nachts wakker word en niet weet waar ik ben.

Processed with VSCO with c1 preset

In een tent dus, de afgelopen tien dagen. De lucht is dik. De zon brandt door de transparante muren en zet alles in een pastelgroen licht, tot ik het doek openrits. Buiten is het beter ademhalen. Tegenover me doet mijn favoriete Paradebuurmeisje haar voordeur open, met kleine oogjes wens ik haar goedemorgen. De Euromast waakt over onze zandbak annex camping.

Aan drugs doe ik niet, maar een roes kan ik wel waarderen. Zo’n gevoel dat je overvalt als alles even klopt, in een kleine wereld die maar tien dagen bestaat. Een wereld waarin mijn telefoon veelal leeg is en autoruiten mijn beste optie op een spiegel zijn. Een wereld waar nieuws binnensijpelt als filterkoffie – langzaam en niet bepaald sterk. Alles zit er onder de modder, van mijn broekspijpen tot mijn sjaal-die-ook-mijn-kussen-is. Vroeg of laat bestaat er niet. Alles gebeurt op het juiste moment.

Processed with VSCO with f2 preset

Zo is het ’s avonds tijd om te kijken, een theatertent in te duiken met mijn lichtroze keycord om mijn nek. Het zit nooit vol – dan schuif je maar wat dichter tegen elkaar aan. Welkom in de Paradebubbel, waar we afspreken te geloven in de verhalen die er verteld worden. Iedereen kan iedereen zijn. Je eet er poffertjes als ontbijt, middernachtelijke tosti’s en bier op de bon. Liefst eindigt de dag zwevend, in de molen midden op het terrein. Rond en rond, met een sporadisch afzetje op het beton van het Museumplein.

Processed with VSCO with f2 preset

Verder in Rotterdam: eigenlijk helemaal niets, behalve de weg naar de camping en het station. Ik kom nog wel een keer terug voor de rest.

Ik besloot te schrijven over de steden waar m’n leven zich afspeelde, de afgelopen tijd. Dit was stad vier, verhaal twee. (Ik gooi alles door elkaar, want wat nou chronologie.) ‘Je Favoriete Kassameisje’ is misschien nog te zien op De Parade in Amsterdam, en gaat sowieso volgende zomer in reprise.

technisch gezien

Processed with VSCO with f2 preset

‘Maar wat doe je dan de hele dag?’

Dit moet wel de meest gestelde vraag zijn aan mensen in een tussenjaar. De antwoorden zijn wisselend, van niks tot kinderen helpen in een weeshuis tot carrière maken bij Albert Heijn. Ikzelf zit vooral veel in de trein. Nu zou ik dat niet echt als een activiteit bestempelen, maar het is de realiteit: mijn leven heeft zich de afgelopen tijd in drie verschillende steden afgespeeld, met nog een vierde in het verschiet. Stad voor stad maak ik de balans op.

De woensdag was voor Amsterdam. Niet de grachten en de pleinen die ik voorheen op een slot-met-fiets passeerde, maar een bedrijventerrein aan de Amstel. Bij een pastelkleurig metrostation stapte ik uit. De omgeving kleurde er met de weken beter bij, terwijl de bomen groener werden, de lucht blauwer. Langs een berm vol narcissen bereikte ik Open Studio.

Het dak was van glas. Op zonnige dagen rook het naar donkere vloerbedekking die langzaam opwarmde en op een bepaald punt zou smelten – maar zo ver kwam het nooit. Het was een verhuur, magazijn, school, maar oorspronkelijk een garage. IJzeren trappen leidden naar lokalen, op de begane grond stonden spullen waarmee elk video-idee werkelijkheid kon worden: tafels en rekken gevuld met lenzen, kabels en apparaten waarvan ik naar de functie alleen maar raden kon. Wat niet meer paste, stond in georganiseerde hoopjes op de vloer.

Processed with VSCO with c1 preset

Techniek is niet mijn ding. Ik kan een auto besturen, maar weet niet hoe het ding precies vooruit komt. Wanneer een apparaat kapot is, beperkt mijn plan van aanpak zich tot het uit- en weer inschakelen ervan. Het is natuurlijk een vicieuze cirkel: omdat ik het niet leuk vind, weet ik er niets vanaf. En dingen waar ik niets vanaf weet, vind ik niet leuk.

Ook wanneer ik bezig ben met films maken, laat ik de techniek geregeld links liggen. Zo komt het geregeld voor dat ik opnames maak zonder het geluid in te schakelen. Na vijf jaar monteerde ik nog steeds in iMovie. Mijn geliefde iMovie – het bracht me van schokkerige vakantiefilmpjes tot profielwerkstuk, maar niet verder. Ik wilde meer opties, in de vorm van een nieuw montageprogramma. Eén met angstaanjagend veel knoppen en vensters. Op de HKU had ik het in de vingers kunnen krijgen, ware het niet dat ik het na twee maanden voor gezien hield. Dus zocht ik mijn heil ergens anders.

Mijn klas bestond uit zes mensen. Ze hadden allemaal andere motieven, maar stelden mij dezelfde vraag: wat doe je dan nu eigenlijk? (Dat kan ik ze natuurlijk niet kwalijk nemen – dat is wat nieuwe mensen doen. Ze vragen wat je doet. Dat doe ik ook.) Ik deed dit. Luisteren naar onze docent-met-de-stem-van-Twan-Huys, die gepassioneerd vertelde over interlaced video, ND-filters en het verschil tussen 1080/50i en 1080/24p. En dan ging ik aan de slag, sjouwend met serieuze videocamera’s en statieven.

Een groot deel van mijn techniek-aversie wijt ik aan ongeduld. Wanneer ik een idee heb, wil ik niet bezig met instellingen en waardes – ik wil gáán, mijn spullen over mijn schouder hangen en mijn adem inhouden terwijl ik film. Techniek remt me af, terwijl ik liever gas geef.

Processed with VSCO with f2 preset

Dit merkte ik ook tijdens de laatste dagen bij Open Studio, die ik doorbracht in een donker montagelokaal. Terwijl ik driftig toetsencombinaties oefende, was het makkelijk te vergeten dat buiten de zon nog scheen. Mijn eigen materiaal vond ik niet bruikbaar, dus hield ik me bezig met een video over Amerikanen die oorlogje speelden met nepkanonnen, en een tweede over een imker die de bijencultuur wilde digitaliseren. Ik ontdekte dat bijen niet van UV-straling houden, dat Amerikaans klinkt als Russisch wanneer je het achterstevoren afspeelt. En dat mijn onderbewuste ook niets van techniek moet weten.

Uit enthousiasme gaat het overboord. Zelfs een verhaal over de ideale broedtemperatuur  in bijenkassen wakkert een intuïtie in mij aan die het roer volledig overneemt. Zo bleek, wanneer ik na twee uur geconcentreerd knippen en plakken mijn buurman hoorde praten over de keuzes die hij gemaakt had – allemaal heel bewust en volgens het boek, zoals de docent inderdaad die ochtend nog verteld had. Oh ja.

Conclusie: techniek is nog steeds niet mijn ding. Maar bij het maken van films is het wel handig om te weten welke regels er precies zijn om te breken.*

Verder in Amsterdam: lunchen met Mart in een suikerspinroze bakkerij vol blonde meisjes, het McFlurry-ritueel van mij en mijn nichtje in ere houden in de Kinkerstraat, op niet-woensdagen nog geregeld over de grachten fietsen – met een iets te zachte achterband. Maar dat geeft niet. Op de fiets heb geen haast.

Ik zou jullie op de hoogte houden van mijn tussenjaar, zo beloofde ik een tijd geleden. Hiermee maak ik een begin, speciaal voor alle nieuwsgierige aagjes out there. Die zijn er een hoop namelijk.

De best gelezen stukken van dit jaar:

  1. Het verhaal over mijn hospiteerstrijd
  2. Hoe ik veertien uur vastzat op een vliegveld in m’n eentje aan de andere kant van de wereld
  3. Waarom ik stopte met mijn studie

Sensatiebeluste aagjes, dus. Mocht je écht alleen geïnteresseerd zijn in het deel van mijn leven waarin er dingen niet lukken, dan hoef je deze reeks niet te volgen – ik heb namelijk (spoiler) een heel fijn half jaar gehad. Dan weet je dat vast. Next up: Eindhoven. 

*Maar ik leerde eigenlijk best veel, al was het alleen al via leuke anekdotes uit het film- en televisie-vakleven. Ook is het handig om te checken of je batterijen opgeladen zijn, voordat je vertrekt. En iMovie heb ik sinds de eerste les niet meer geopend.