Het was zo diep in de nacht dat het al bijna ochtend was, toen ik de weg overstak. ‘Mag ik je wat vragen?’ Twee jongens stonden aan het begin van mijn straat. Ze leken op elkaar: blond, blauwe ogen, niet bang om te doen alsof de wereld van hen was. ‘Heb je misschien een sigaret voor mij?’
Ik stapte af. ‘Nee,’ zei ik, maar mijn hese stem sprak dat tegen. Ik lachte. ‘Ik rook niet, al klinkt dat nu niet zo.’ Of ik misschien wist waar hij een pakje kon halen. Ik raadde hem de snackbar aan waar ik net vandaan kwam.
‘Wil je samen gaan?’ Zijn uitdrukking verraadde geen spoortje sarcasme. Ik dacht te weten wie hij was: haren naar achteren, brutaal genoeg om onophoudelijk mijn ogen in te staren, om zonder woorden de verwachting uit te spreken dat ik met hem mee zou gaan.
(Natuurlijk ga je niet met hem mee, Milou. Ben jij gek, je hebt toch wel wat beters te doen. Slapen, bijvoorbeeld. Laat die jongen lekker zelf zijn peuken halen, dat kan hij best alleen.)
Dus ik zei ja.
Voor ik het wist sprong hij bij me achterop. Zijn vriend bleef waar hij was. En zo fietste ik met een jongen op mijn bagagedrager het centrum weer in. Zijn naam was Bas.
(Noem het raar, een verkeerde beslissing – geëmancipeerd was het wel.)
‘Ik ga je vijf vragen stellen. Is dat goed?’
Ik knikte.
‘Heb je een vriend?’
Na vraag één bleek dat hij meer wilde vertellen dan hij wilde weten. Hij moest wat kwijt over de meisjes in zijn leven. ‘Ik slaap met ze, en daarna willen ze allemaal dat we blijven appen. Daar ben ik gewoon slecht in. Als ik je echt wil spreken, bel ik je wel op.’
Ik begreep het, maar moest het toch voor mijn stadsgenotes opnemen. ‘Jij wil seks en verder niks, toch? Dat kan, maar zeg dat dan. Daar kunnen ze heus wel tegen. Liever een nee dan stilte.’
‘Het is bot, dat weet ik.’
Hij leek wel blij met wat onafhankelijk vrouwelijk advies. Voor mij hoefde hij geen schijn hoog te houden – ik wilde niets van hem, hij niets van mij.
(Dacht ik. Lekker naïef, maar daarover zo meer.)
Hij zat bij het corps. Of ik dat erg vond.
‘Waarom vraag je dat?’
‘Al die verhalen en zo.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Jij liever dan ik. Maar ik ken genoeg leuke mensen die erbij zitten.’
‘Had je het van mij gedacht?’
‘Ja.’
‘Oh.’ Het klonk bijna teleurgesteld.
‘Jij ziet eruit als een hippie,’ kaatste hij terug. Ik schoot in de lach. ‘Wat?’ Snel analyseerde ik wat ik aanhad. Spijkerbroek, zwart shirtje – en mijn kroegjas. Laatst nog gewassen, maar toch niet het toppunt van charmant.
We staken Janskerkhof over, liepen twee snackbars langs tot ze bij de derde nog voor ons open deden. Hij haalde zijn sigaretten uit de automaat, ik stond er wat verloren naast. ‘Mag ik ook nog een lolly van je?’ vroeg hij aan de man achter de toonbank. Die antwoordde met een instemmende zucht – hij had het gehad voor vannacht. Bas deed een graai in de pot.
Terug gingen we te voet, mijn fiets aan de hand. Met de aansteker van een tegenligger stak hij een peuk op. Hij inhaleerde tevreden en gaf een tweede aan mij. Wat dacht ik, dit kan er ook nog wel bij. Ik nam een hijs.
‘Wat rook je grappig.’
Ik hoestte en liet de sigaret vallen. Hij lachte en gaf me de lolly uit zijn broekzak.
We waren weer bij de stoep waar ik hem ontmoet had. Er fietste een vrouw langs, ik vermoed op weg naar de eerste trein. Hij haalde de sigaretten tevoorschijn. ‘Heeft u misschien een aansteker?’ vroeg hij terwijl ze op ons af kwam. Ze schonk hem geen aandacht en reed door.
‘Voelt een vrouw zich dan aangevallen?’
‘Op dit tijdstip kan je dat beter laten, ja.’
Hij knikte. We stonden tegenover elkaar, ik leunend op mijn fiets, hij weer met die blauwe ik-weet-van-niets-blik. ‘Kom je mee naar binnen?’ Hij wees naar drie huizen verderop.
‘Wie is er binnen?’
‘Mijn vrienden en ik.’ Ik keek omhoog. Op de bovenste verdiepingen brandde nog licht, maar niet voor mij, zo besloot ik. ‘Ik wil je graag zoenen.’ Het klonk aandoenlijk, alsof hij eigenlijk wel wist dat ik ook dat aanbod af zou slaan.
‘Ik ga.’
‘Wel bedankt dat je me hebt gebracht. Echt lief.’
‘Weet ik,’ zei ik met een glimlach.
Toen ik thuiskwam lag de krant al op de mat.