‘Zullen we naar de bioscoop gaan?’ vraag ik wanneer de borden leeg zijn en de conversatie wel ongeveer klaar. Om de paar dagen doe ik zo’n voorstel. ‘Zullen we de kroeg in? Of naar het theater?’ Vervolgens doen we de afwas en kijken we het achtuurjournaal. De grap is er inmiddels wel vanaf, maar het is fijn die woorden nu en dan uit te spreken. Probeer maar eens: restaurant, café, museum.
Na anderhalve maand hebben onrust en onzekerheid plaatsgemaakt voor één overduidelijke waarheid: dit gaat nog Heel Lang duren. Ik hoef me ondertussen niet te vervelen, ben druk genoeg met werk en colleges. Wanneer dat klaar is, bedenk ik altijd wel iets dat nog kan of moet. Maar dat bevredigt niet mijn behoefte om weer eens iets te beleven. Gelukkig is de standaard voor dat ‘iets’ in rap tempo gedaald; het hoogtepunt van mijn dag kan de vorm aannemen van beschuit met aardbeien of het zien van een babyeekhoorn.
Mam uitte laatst haar frustratie over bepaalde medemensen in de supermarkt – onverstoorbaar naar boodschappenlijstjes turen, geen afstand houden bij de kassa, rustig middenin het gangpad staan om daar het leven te overdenken.
‘Het is toch raar dat dit de laatste weken zo vaak gebeurt? Waar waren die mensen eerst?’
Op precies dezelfde plaats, vermoed ik. Wanneer er zo weinig gebeurt op een dag, vormt een aso in de Albert Heijn al snel het toppunt van sensatie. Ik mis de vaart in het leven. Alles gaat traag, terwijl ik juist zo graag wil bewegen, steeds verder naar de periferie van deze situatie, waar dit virus nog maar een bijzaak is. Het is een gevoel dat ik herken uit mijn puberteit: Alles Dat Interessant Was speelde zich af buiten mijn bereik. Eenmaal in Utrecht was dat voorbij, maar ook daar is dat Alles nu verdwenen – al is het maar tijdelijk.
Vandaag ging ik fietsen. Ik eindigde waar ik begon – wel beweging, geen verplaatsing – maar het was beter dan niets. Grijze lucht met een kans op corona, dus meer dan een aantal paarden kwam ik niet tegen. Weer thuis was de tuintafel bezaaid met bloemen. Tussen de bladeren zag ik iets wits bewegen: een minuscule rups kroop traag voort. Hij was niet alleen – nog een, nog twee, vier, acht. Ik bekeek het even en ging weer naar binnen.
‘Zij hebben nergens last van.’