Waar veel mensen het wachten voorzichtig zat zullen zijn, begin ik het juist te missen. Op grote schaal is dat wachten groot. Wachten tot men meer weet. Wachten op minder ziek, en meer genezen. Wachten op maatregelen, wijzingen daarop, in de hoop op iets dat weer met het normale leven te vergelijken is.
Maar in het klein resteert er weinig wachttijd. Ik hoef niet te wachten op de bus, overbrug geen tijd in de trein. Mijn colleges zet ik zelf op play. Ik wacht op niemand op straathoeken, op niemand voor de supermarkt.
(Ook verwachten kan ik beter niet doen.)
Mijn activiteiten rijgen zich zo naadloos aaneen, niet langer door het wachten gescheiden. Ook de ruimte zorgt zelden voor afbakening. Alles vindt in hetzelfde ‘hier’ plaats – geen café voor gezelligheid tegenover een bieb om te focussen. Ik kom nergens vandaan. En wanneer je er al bent, is het lastig thuiskomen.