
Zoals ik al vertelde, kwam mijn moeder gisteren thuis met een kussentje. Een klein, vierkant kussentje met daarop een lieve, donzige babypinguïn. Een plaatje ervan, bedoel ik. (Oh, een babypinguïn als huisdier, dat zou leuk zijn! Maar ja, kleine pinguïns worden ook groot en eenmaal daar zijn ze niet zo schattig meer, denk ik.) Laat me even uitleggen waarom ze aan mij moest denken toen ze het zag, en het voor me meenam. Een paar avonden geleden zat ik in de woonkamer op de bank. Er was een natuurprogramma op. Je weet wel, met van die superheldere close-up beelden, waarvan je denkt: hoe hebben ze die kunnen maken zonder dat die vlinder wegvloog/die aap het merkte/die leeuw de cameraman achterna ging?
Het thema van deze avond was pinguïns, en op het moment dat ik inschakelde, hobbelde er net een babypinguïn over een koude, winderige ijsvlakte. Je weet waarschijnlijk wel hoe dat eruit ziet: heel erg instabiel, met knikkende knietjes en de vleugeltjes stijf langs het donzige lichaampje. Op dit punt was ik al gesmolten. Om hem heen stonden honderden volwassen mamapinguïns, met hun jongen tussen de benen. ‘Het jong heeft zijn moeder nog steeds niet teruggevonden.’, klonk een typische commentatorstem. ‘Als hij haar niet snel vindt, zal het jong sterven.’ Het pinguïnnetje was inmiddels bedekt met ijs en sneeuw en keek wanhopig om zich heen. Met grote ogen zat ik op de bank te kijken. Dit kon toch niet zomaar gebeuren! Wat wreed! (Ik hoor je denken: ‘Ja Milou, dat is de natuur, er gaan elke dag dieren en mensen dood.’ Ik weet het, ik weet het. Maar ik heb blijkbaar gewoon een zwak voor mini-pinguïns en daar kan ik niets aan doen, oké?) Die cameraman zal vast genoten hebben terwijl hij aan het filmen was. Want ja, hij had mooie beelden. Ik zelf had al lang ingegrepen, dat begrijp je. (‘Pinguïnnetje nummer 137 is zijn moeder kwijt. Wil zij zich a.u.b. melden bij de infobalie?’)
Tegen de tijd dat de babypinguïn de hoop had opgegeven, zwelde de achtergrondmuziek aan. En dan weet je: we komen tot een ontknoping. Er gaat iets gebeuren, of het nou goed of slecht is. Er kwam een dikke mamapinguïn in beeld, die er naar mijn idee precies hetzelfde uitzag als de honderden andere mamapinguïns op de ijsvlakte. Maar ons kleine pinguïnnetje dacht daar anders over. Met zijn laatste krachten waggelde hij naar haar toe en kroop tussen haar beentjes. Veilig. Ik slaakte een zucht van opluchting.
‘Zo, en nou zetten we iets anders op, want anders slaap je vanavond niet meer.’