Mijn derde jaar als minimentor begon op dezelfde plaats als waar mijn middelbare schooltijd vier jaar geleden begon. Om een uur of acht arriveerde ik samen met Colette bij een kasteel in Baarlo, waar 101 leerlingen al sinds die ochtend waren. We trokken een sprintje door de regen en bijkomende modder, wat niet heel gemakkelijk ging – iets met zware koffers. Direct bij binnenkomst werd dit gecompenseerd door een erg warm welkom. Al binnen één minuut hing er een brugklasser om mijn nek, renden er drie voor me uit de trap op en was er zelfs één die vroeg of hij kon helpen mijn spullen naar boven te sjouwen. Wat ik hem nooit gevraagd zou hebben, natuurlijk. Maar ja, hij bood het zelf aan… Eenmaal op onze kamer was er van uitpakken geen sprake – we donderden onze spullen op een stapelbed en de rest zou later wel komen.
(Of niet.)
We moesten weer naar beneden, namelijk. De spelletjesavond stond op het punt te beginnen. De spellen varieerden van hints tot een (indoor) hindernisbaan. Ik zat bij ‘Wie ben ik’, waar ik voorhoofden beplakte met briefjes. Daarop kon ‘Spongebob’ staan, maar ook ‘Elvis Presley’. Die laatste bleek geen enkele brugger te kennen, overigens. Een generatiekloof kon het niet zijn, want hij stierf ook ver voor mijn geboortedatum. Maar zelfs toen ik hints gaf over veel gel en witte discopakken, ging er geen belletje rinkelen. Ach, alle voetballers raadden ze wel en dat kon ik dan weer niet zeggen.
Na honderd plakbandjes, tien maal uitleg en twintig stiekeme hints was de avond ten einde. Een vroege wekker, veel nieuwe indrukken en behoorlijk fanatisme zorgden voor redelijk vermoeide kinders. Maar de meesten lieten zich natuurlijk niet kennen – hé, zeg, het was pas de eerste avond. Ik trof dus behoorlijk wat stuiterballetjes op die slaapkamers, wat ik bij sommigen weet aan een klein suikeroverschotje. Gelukkig beschik ik over een tactiek die al een paar jaar best succesvol blijkt. Hij gaat als volgt: eerst even gezellig kletsen. Heel belangrijk, al is het alleen maar omdat ik het zelf leuk vind om al die verhalen te horen. Dan bonjour ik ze hun bed in, en zeg ik dat ze iets zachter moeten gaan praten. Dat kunnen ze maar beter doen, ‘want straks komt docent X, en die is echt niet zo aardig, hoor. Dus als die merkt dat het hier nog één groot feest is, zal hij/zij wel streng optreden.’ Een soort good cop/bad cop, al is de bad cop daar dus niet echt van op de hoogte. Maakt ook niet zoveel uit – zover komt het toch nooit.
Zo geruisloos als ik kon, ging ik de trap weer af – wat niet heel geruisloos was. Het gekraak van de treden echode door de hal van het kasteel, waar het gefluister achter de deuren langzaam maar zeker afzwakte. Eenmaal beneden was het ook niet erg stil. De (mini)mentoren sloten de dag af. We kletsten wat, bespraken wat er was gebeurd en wat er nog zou gaan gebeuren die week. Met het oog op de drukke planning maakten we het niet ál te laat. Ik spreidde mijn slaapzakje, stootte mijn hoofd tegen het bed van de bovenbuurvrouw en viel daarna vredig in slaap.