‘Wat we vanavond gaan spelen, hebben we nog nooit eerder gespeeld. En we zullen het hierna ook nooit meer spelen.’
Langzaam wuift hij het orkest wakker, met zijn vingers, zijn armen, zijn lijf. Slechts gebaren als bladmuziek. Geknik en geschud met zijn hoofd: ga maar, kom maar, doe maar. Alleen de noot die er is – de volgende hangt nog in de lucht.
Voorzichtig op zoek naar een begin, een opening, een gat om in duiken. De melodie blijft herhalen, de drums blijven tikken. En daar gaat het, verder de muziek in. Strijkers, blazers, zwarte en witte toetsen. Alles en meer.
En dan minder. Steeds minder, tot de klanken die er waren alleen nog in herinnering bestaan. Het publiek ademt uit. Hij slaat zijn handen voor zijn mond. Alsof het hem zomaar overkomen is.