over de grens (i) | mitsen en maren

Binnen mijn studie is er de verplichting om ofwel stage te lopen, ofwel studiepunten te halen in het buitenland. Het eerste jaar gunde ik het mezelf die keuze voor me uit te schuiven, niet alvast naar een voorlichting te gaan zoals genoeg studiegenoten wel deden. Ik had het al druk genoeg met wegwijs worden op BlackBoard, uitzoeken hoe je een tweet moet vermelden in je literatuurlijst en de vraag hoe ik mijn ov-kaart kon koppelen aan het kopieerapparaat. Er was geen ruimte voor grote keuzes met bijbehorende overwegingen – zo hield ik mezelf voor.

Ik heb er namelijk wel een handje van om te stellen dat ik ergens niet over kán nadenken, terwijl ik dat eigenlijk niet wil. Volgens dat patroon vertoonde ik ook dit studiejaar keuzevermijdend gedrag, tot ik uiteindelijk ergens in oktober in de zaal belandde waar ik twee jaar eerder mijn studiekeuze had gemaakt. De tl-verlichting zoemde boven de hoofden van een bonte verzameling studenten, van kunstmatige intelligentie tot Keltisch, terwijl buiten de herfst haar intrede deed. Ongeveer een uur luisterde ik naar hoe mega-fantastisch-gaaf het wel niet was om een half jaar te spenderen in Roskilde, Timisoara of Nanjing. Dat was geen nieuwe boodschap, aangezien iederéén die terugkomt uit Lima, Lodz of Leuven je dat vertelt. Ik geloofde het alleen nog niet zo.

Met een onbestemd gevoel verliet ik de zaal. Het werd veroorzaakt door een redenatie die ik niet langer kon negeren. Als ik ik niet naar het buitenland had gewild, was ik nu al lang bezig geweest met het bekijken van stages. Dat was niet het geval en dus was er maar één mogelijke conclusie: ik wilde wel, maar ik durfde niet.

Ambitie en pessimisme gaan niet per se goed samen. Ik zou mezelf heus niet omschrijven als een negatief persoon, maar ik heb nu eenmaal geen aangeboren vertrouwen op de goede afloop. Tel daarbij op dat ik over veel dingen duizend keer nadenk, en je zal begrijpen dat ik nieuwe wegen veelal voorzichtig insla. Vroeger wilde ik liever niet eens beginnen, wanneer er een kans was dat iets fout zou gaan. Dat heb ik wel achter me gelaten. Gelukkig maar – anders had ik nu geen rijbewijs, geen leuke huisgenoten en had ik me nog steeds afgevraagd of ik niet toch naar de kunstacademie had moeten gaan. Nu kan ik die laatste vraag met een empirisch verkregen ‘nee’ beantwoorden, en daar ben ik erg blij mee.

Ook bij dit besluit moest ik mijn blik niet laten vertroebelen door mitsen en maren. Hoe ging ik een fijn huis vinden op mijn bestemming? Wat als ik niet mee zou komen op het niveau daar? Wat als het juist heel makkelijk was en ik me een half jaar suf zou vervelen? Wat als ik me alleen, overweldigd, verdrietig zou voelen?

Wat als ik terug zou willen.

Stuk voor stuk voor stuk vragen waar ik vanuit Nederland geen antwoord op ging vinden. En dus plande ik na mijn tentamens een dag waarop al die gedachten niet mochten bestaan. Met lichte zenuwen opende ik de digitale lijst met alle 560 uitwisselingsbestemmingen, om uit te zoeken waar een zorgeloze versie van mij het liefst heen zou gaan.

Een nieuwe serie! Waar mijn vrienden, collega’s en studiegenoten zich fluitend over de hele wereld lijken te verspreiden, was dat voor mij nog wel even een dingetje. Maar naar alle waarschijnlijkheid ga ook ik Nederland voor een paar maanden verlaten. Ik wilde graag schrijven over de weg ernaartoe, al was het maar omdat het voor mezelf verhelderend werkt. Volgende week meer over het keuzeproces, excel-sheets en motivatiebrieven.

lieve mensen

‘Heeee moppie/lieverd/dushi/schatje/schattie/babe/lieffie/liefje/

lieverd/muppie/scheetje/schattepatat/mopje/dotje/honey/

baby/lieve schat.’

Zomaar een paar manieren waarop ik je zou kunnen begroeten, mocht je tot mijn directe vriendenkring behoren. Noem het niet nep, want zo’n titel moet je verdienen. Dat wil zeggen, je moet mij het vertrouwen geven dat je me niet raar aan zal kijken als ik je ‘moppie’ noem en je een knuffel geef als ik je tegenkom.

In Londen verwelkomt de taxichauffeur je met ‘love’, in Amsterdam mag je al tevreden zijn als diegene je bestaan überhaupt erkent. In Frankrijk begroeten echtgenoten, vrienden, maar ook buren en verre kennissen elkaar met een zoen. Waar een Amerikaanse ‘I love you’ haast niets meer waard is, kan een Hollandse ‘ik hou van jou’ een prille relatie maken of breken. Zo’n twee jaar geleden zat ik eens een nacht vast op het vliegveld van Atlanta. Alle balies waren gesloten, via de aanwezige telefoon probeerde ik iets te regelen. De vrouw die ik aan de lijn kreeg had met me te doen. ‘I’ll get you home, sweety.’ Ik kon wel janken, zo lief.

(Al kan ik niet uitsluiten dat slaapgebrek hierbij ook een rol speelde.)

In het leven van alledag is er niet altijd ruimte voor affectie. Vooral binnen een professionele sfeer vind ik het puzzelen. Het bedrijf waar ik werk is non-hiërarchisch en praktisch al mijn collega’s zijn student. Toch noem ik hen geen ‘lieverd’ en begroet ik ze niet met een knuffel. Hoe dan wel? Een hand is raar, behalve wanneer je je voorstelt. Van high fives krijg ik soms de kriebels en soms de slappe lach. Vooralsnog houd ik het bij een welgemeend ‘Goedemorgen!’, op enige afstand.

Bij de leerlingen in mijn klas hanteer ik een andere aanpak, vanuit didactisch-pedagogisch oogpunt. Geïnspireerd door een van mijn eigen docenten, spreek ik hen graag aan met ‘lieve mensen’. Om de aandacht te krijgen werkt dat sowieso erg goed. Daarbij zíjn het ook vaak lieve mensen. Bij voorbaat ga ik daar altijd vanuit, tot het tegendeel bewezen wordt – en dat gebeurt nooit. Ik geloof dan ook in de geheime kracht van dit soort woorden – hoe kan je je nou mogelijkerwijs misdragen tegenover iemand die je net als ‘lief’ heeft bestempeld? Dat resulteert in cognitieve dissonantie en daar is een mens nauwelijks tegen bestand.

(Bovendien stoot je met ‘lieve mensen’ niemand voor het hoofd. In een werkcollege ontstond laatst de discussie of het nog wel gepast was om een groep (voornamelijk vrouwelijke) studenten aan te spreken met ‘jongens’.)

(Zelf zit ik bij mannen dan weer vaak in dubio. Ik wéét gewoon dat sommigen ongemakkelijk worden van een ‘schat’ of ‘dushi’. Anderzijds – ik ga je niet níét zo noemen, alleen omdat je toevallig een man bent.)

Uiteindelijk gaat het allemaal om intentie. Een twijfelend schouderklopje is ongemakkelijk, een welgemeende omhelzing misschien onverwacht, maar wel ontwapenend. Soms kan je zelfs op de werkvloer niet ontkennen dat enige genegenheid op z’n plek is.  Een tijd terug voerde ik een afsluitend gesprek na een opleidingstraject dat ik gevolgd had. De trainer waar ik veel mee had gewerkt was erbij aanwezig. In een paar maanden had ik een aantal onzekerheden blootgelegd en aangepakt, mede met haar hulp. Nu zat ze trots tegenover me. De vraag die ze me op het einde stelde voelde dan ook heel logisch: ‘Mag ik je even knuffelen?’

richting

Afgelopen weekend was ik in Eindhoven om een verjaardagscadeau uit te zoeken. Bij de Bijenkorf dronk ik op de tweede koffie (thee) met m’n moeder, daarna daalden we af naar de damesmode op de eerste verdieping. Ongeveer een minuut liep ik rond tussen de nepsneeuw en afgeprijsde kerstglitterjurken, toen het gevoel me bekroop dat ik verdwaald was. Niet écht – ik wist heus wel waar ik was en kon over de rekken heen de winkel overzien. Het was eerder alsof alle merken verplaatst waren en ik me er daardoor niet op een vanzelfsprekende manier tussendoor kon manoeuvreren. Na nog eens twee minuten onrustig ronddolen viel mijn blik op de roltrap en bedacht ik me: ik ben van boven gekomen. Meestal kom ik vanaf de begane grond deze verdieping op. De roltrap kwam nu uit aan de andere kant en daarom was ik in de war. Toen ik dat besefte, klopte de wereld weer en kon ik verder met mijn leven.

Dat ik geen richtingsgevoel heb, is geen nieuws voor mij. Ik gedij bij kaarten, omschrijvingen en apps – met intuïtie kom ik nergens. Waar andere mensen blijkbaar over een gave beschikken om zich als vanzelfsprekend van A naar B te verplaatsen, moet ik er altijd hard over nadenken. Ik moet een stad of gebouw actief begrijpen, dan pas kan ik er iets mee. Dat is ook de reden waarom ik in Brabant niet zo ver kom en in Utrecht wel. In Eindhoven heb ik van kinds af aan achter anderen aangehobbeld die wel de weg wisten. Mijn studentenstad heb ik zelf leren kennen en kan ik visualiseren als een kaart in mijn hoofd, waarop ik mijn routes kan uitstippelen.

(Zo ontdekte ik dat de singels een – nogal misvormd – hartje vormen, wat zeker helpt in het proces.)

In de kerstvakantie las ik de autobiografie van neuroloog Oliver Sacks, een wijze man die met veel liefde over zijn patiënten schrijft. Nieuwsgierig naar meer begon ik aan zijn boek ‘De man die zijn vrouw voor een hoed hield’. Hierin beschrijft hij patiënten met de meest bizarre aandoeningen. Een man die zijn eigen linkerbeen niet meer herkent en dit vreemde been ’s nachts steeds uit bed duwt (met alle gevolgen van dien). Een man die gezichten ziet in voorwerpen en voorwerpen in gezichten. Een vrouw die van de ene op de andere dag in elkaar zakt en haar lichaam alleen nog rechtop krijgt wanneer ze het constant met haar ogen in de gaten houdt. Sacks bespreekt hierbij het begrip ‘proprioceptie’. Hij noemt het ook wel het zesde zintuig. Het is de ervaring van het eigen lijf, dat we weten waar het materiële ‘ik’ begint en waar ‘de rest’ eindigt. Met deze proprioceptie houden we ons lichaam constant (maar onbewust) overeind.

Na het voorval in de Bijenkorf bedacht ik me: zou ‘richting’ eigenlijk ook zo’n verborgen zintuig zijn? Een onbewust kompas dat in ieders lijf aanwezig is, maar dat bij mij kuren vertoont? Het kan toch niet zo zijn dat enkel onze hersenen ons richting geven. Ook gedachteloos komen we vaak op de juiste plekken terecht. Denk aan het moment dat je een winkel uitloopt en direct de goede kant uitslaat om je weg te vervolgen.

(Ook bij vrienden en familie is mijn gebrek aan richting bekend. Mensen die met mij gaan winkelen hebben dan ook de neiging op me te letten wanneer ik een pand verlaat, om me vervolgens liefkozend uit te lachen, wanneer ik vol vertrouwen de verkeerde kant op loop.)

Ik stel me voor dat het zo rond je navel zit, die richting, als een magneet die je de goede kant op gidst. Het zou goed nieuws voor mij zijn, aangezien de polen van een magneet gewisseld kunnen worden. Misschien staat die van mij al jaren verkeerd ingesteld. Tot dat opgelost is, moet ik het van mijn hersenen hebben. Pas als ik actief en bewust visualiseer, kan ik de ruimtelijke oriëntatie van plaatsen ten opzichte van elkaar snappen en zo de wereld tot een logisch geheel denken – voor zover dat vandaag de dag nog mogelijk is.