Zondag 8 maart 2015, 03:53
In de bus hing een gedempt soort enthousiasme. Zachtjes werd er door het gangpad gelopen, de bagagerekken werden gevuld met jassen, tassen vol tijdschriften en eten, proviand voor de lange reis. Fluisterend claimden we onze plaatsen. Het aantal uren dat die nacht geslapen was bleek te variëren – van weinig tot heel weinig, tot nul. De motor startte, we lachten halfslachtig naar de ouders die hun ogen lang genoeg open hadden kunnen houden om hun kroost uit te zwaaien.
We bleven wakker tot het licht werd. Met de zonsopkomst viel de stilte, zelfs achterin de bus. Met kussentjes tegen de ramen geleund vielen we in slaap, de gordijnen tevergeefs dichtgeschoven tegen het felle zonlicht.
Om half zeven vond de eerste stop plaats. (Slaap)dronken strompelden we van de trap af, om vervolgens een half uur te gaan staan koukleumen onder het blauwige licht van het tankstation. Drie jongens gooiden over met een frisbee, de rest van de groep onderdrukte de neiging het ding de snelweg op te werpen.
Het landschap veranderde van vlak Nederlands naar heuvelachtig Duits en uiteindelijk Berlijns. Een mix van pastelkleurige Oostblokflats, glazen wolkenkrabbers en enorme, Grieks aandoende bouwwerken. We verkenden de stad eerst met de bus, vervolgens te voet.
(De meeste mensen maakten foto’s van mooie gebouwen in de laagstaande zon, zo af en toe een selfie. Ik was gefocust op hijskranen. Ieder zijn ding, hè.)
Via verschillende highlights kwamen we bij het Holocaust monument en museum. Waar ik de stemming eerder zou omschrijven als ‘moe en melig’, was hij nu enigszins bedrukt. We zagen familieverhalen, handgeschreven noodkreten en onvoorstelbaar grote getallen die stonden voor het aantal gestorven mensen.
Het monument zelf was als een luguber grijs doolhof, waarin je het steeds benauwder kreeg al naargelang je je verder naar het midden verplaatste. De muren werden hoger, de gangen leken smaller en je wist nooit achter welke hoek je iemand tegen ging komen. Telkens was je op je hoede en toch schrok je wanneer het gebeurde.
Maar het was mooi. Overdag als een tekening van Escher, ’s avonds in sterk contrast met de zoetroze wolken.
Onder deze suikerspinnenhemel liepen we terug naar het hostel, waar iedereen dankbaar op zijn bedje neerplofte. De kamer was binnen tien minuten al een gezellige puinzooi. Elke horizontaal oppervlak was bedekt met reiskussentjes, zakken lolly’s of chips en make-up. Er was muziek en het rook er naar zoete bodylotion en openstaande koffers vol frisgewassen kleding.
(Nu nog wel.)
Via het openstaande raam kwam de koele avondlucht van Berlijn naar binnen.
We aten bij een willekeurige Italiaan die bereid was tien, twintig en welja, dertig mensen tegelijk binnen te laten. We proostten op wat een hele mooie week zou worden.