een hoffelijk gebaar

Na twee maanden in Brabant ben ik terug in Utrecht. Er was geen dringende aanleiding voor, behalve dat ik wel behoefte had aan een toename op de schaal van ‘alles is normaal’. Zelf zijn waar ik normaal ben leek me een goede start.

Begin januari zag ik de stad al eens met nieuwe ogen, toen ik er na vijf maanden terugkwam. Nu heb ik een soortgelijke ervaring, mede door de dagelijkse wandelingen die ik maak. Voorheen was ik op weg naar iets, lopend of met de fiets, maar nu loop ik zomaar. Zo ontdekte ik dat ik al jaren om de hoek woon bij het College voor de Rechten van de Mens, en dat er midden in het Griftpark een microscopisch natuurgebied is. Een ‘natuurkern’ noemen de borden het diplomatiek – er mag dan weinig natuur zijn in de stad, maar de kern is er. Verder tref ik minibibliotheken, lantaarnpalen met stoffen lampenkappen en ramen waaruit blote benen bungelen. Nog steeds spot ik overal posters van Bruna – Utrecht, zorg goed voor elkaar – waarbij ik me afvraag hoe het kan dat sommige exemplaren er uitzien alsof ze er al jaren hangen. Ik passeer dozen met spullen met daarbij de aanduiding ‘gratis’. In de meeste gevallen lijkt me dat overbodig, gezien de staat ervan – het is eerder een gunst om ze mee te nemen.

Ik zie nieuwe verschillen tussen het dorp en de stad. Zo zijn er hier verkeerslichten met knopjes die je aan moet raken – ik wacht vooralsnog op een ander die het doet, of haast me door rood.  Het advies ‘blijf thuis’ maakt hier zichtbaar hoeveel mensen er geen huis hebben. Van de stoep afstappen is hier een extreem hoffelijk gebaar, omdat je niet alleen de ander de ruimte geeft, maar ook zelf het gevaar loopt door een bus of bezorgscooter te worden aangereden.  Hier lijkt het raar om in huispak een serie te kijken terwijl het buiten nog licht is. Als de stad je een lange avond biedt, voelt het vreemd om daar niets mee te doen.

Laat een reactie achter

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.