Het huis is schoon, de achterbak zit vol. Echt helemaal vol. De vraag hoe we dat allemaal weer mee terug gaan krijgen, schiet door mijn hoofd. (Want dat is algemeen bekend, volgens mij: op de terugweg heb je – soms op onverklaarbare wijze – meer spullen.) Ik duw de gedachte weg met mijn favoriete vakantiemotto: dat zien we dan wel weer.
En dan gaan we. Direct bekruipt me het gevoel dat ik iets heel belangrijks vergeten ben. Na een half uur, rijdend over de snelweg, heeft dat gevoel plaatsgemaakt voor het besef dat de mensen en dingen die de komende twee weken belangrijk voor me zijn, zich binnen één meter afstand van me bevinden. Onze auto als mijn persoonlijke, bewegende wereldje tijdens deze reis.
Een eerste stop. De geur van benzine op de vroege morgen veroorzaakt zowel een lichte misselijkheid als een onvermijdelijk vakantiegevoel.
Voor mij is er steeds wel muziek. Eerst Radio 2, zolang het bereik dat toelaat. Wanneer we overgaan op een Duitse zender plug ik mijn oortjes in en luister ik van alles, van De Jeugd tot John Mayer.
Langzaam vormen zich hoopjes, bestaand uit kleding, dekentjes, kleding functionerend als dekentjes, boeken en geopende snoep- en chipsverpakkingen. Het is een gezellig rommeltje; de achterbank is veranderd in een mobiele woonkamer.
We overnachten in een idyllisch Zwitsers bergdorpje, in een hotel waar het afwisselend ruikt naar een sterke luchtverfrisser en kaasfondue. We zijn zo’n zeshonderd kilometer van ons land vandaan, maar er staan enkel auto’s met een Nederlands kenteken geparkeerd. ’s Avonds doen we een poging een film te kijken, maar tevergeefs; nog voor we halverwege zijn, ben ik in slaap gevallen. Moe van een hele dag nietsdoen.
De volgende ochtend zetten we de reis tijdig voort, in de hoop de drukte voor te zijn. Na nog een paar uur door de bergen geslingerd te hebben, passeren we de grens. Op de autostrade kunnen we in de file aanschuiven. De temperatuur loopt op, onze snelheid maar met vlagen. Vooral in de breedte verplaatsen we ons – en we zijn niet de enigen. Een file in Italië is als een potje sneldammen, waarbij de stukken in hoog tempo over het bord worden verplaatst. De Italianen zelf schrikken niet terug voor wat risico – ze lijken hun keuzes bij het wisselen van rijbaan te baseren op niets anders dan impulsen. Zien ze een gaatje, dan werpen ze hun auto erin – hoe klein dat gat ook is, hoe hoog de snelheid ook ligt.
Hoewel er navigatie is, volgt mam met haar vinger de route op een kaart. In een poging wat files te ontwijken, rijden we door verschillende ingeslapen Italiaanse dorpjes. De navigatie lijkt er de weg nog niet te kennen, de informatie die de kaart biedt is ontoereikend. Af en toe eindigen we op een punt waar omkeren de enige optie is, willen we niet in een maisveld belanden. Toch bereiken we telkens weer de autostrade, en uiteindelijk onze bestemming. Zo wordt na twee dagen reizen maar weer eens bevestigd dat er meerdere wegen zijn die naar Rome leiden.
Leuk geschreven. Geniet van jullie vakantie!
Mooi stuk! Geniet er van, zo een mooie omgeving!