Ik draag oortjes, maar luister nergens naar. Zoals de kast opentrekken, maar niet weten wat je wil pakken. Gapen zonder moe te zijn. Een handeling uit automatisme, halfslachtig uitgevoerd omdat ik – in ieder geval in mijn hoofd – ergens anders mee bezig ben.
Zo ook nu, zijdelings zittend op een stoel voorin de bus. Naast me een zachte stinkberg als cadeautje voor thuis, erbovenop een rugzak waarin ik graai naar de OV-chipkaart die ik een minuut geleden nog in mijn hand had.
Ik merk pas dat er geen muziek aanstaat wanneer ik achter me gemompel hoor. Het is een oudere dame, murmelend tegen niemand in het bijzonder. Hard genoeg om haar afkeurende toon op te vangen, te zacht om te verstaan wat ze letterlijk zegt. Zo niet het meisje dat weer achter haar zit. Sneakers en een rokje, zonnebril terwijl de zon niet schijnt. Ze voert een telefoongesprek op kroegvolume.
‘Waar was je heen dan?’
…
‘Met Mimi?’
…
‘Chill.’
…
‘Ja.’
…
‘Nee, nee.’
…
‘Chill.’
…
‘Chill.’
…
‘Chill.’
Een blik achterom, de oudere dame kijkt me aan. Plots ontcijfer ik haar gemompel. ‘Chill,’ zegt ze kribbig, ‘ja, chill.’ Ik kan mijn lach niet geheel verbergen. En ze ziet het. Zonder woorden probeert ze me aan haar kant te krijgen, bij de groep die zich verheven voelt omdat ze woorden als deze niet gebruiken.
Ik kijk weg, gebruik mijn telefoon als ontsnapping. Het eerste gesprek dat ik open, het eerste bericht dat ik zie: ‘Heel chill.’