stel je voor

Het is de eerste maandag van het collegejaar en ik heb een goede plek in de bieb bemachtigd. (Klinkt misschien fanatiek, maar thuis ben ik gewoon echt niet productief.) Een Remi-tafeltje: links van me rijen boeken, rechts een raam. Op het plein waarover ik uitkijk, wemelt het van de eerstejaars en hun begeleiders. Ik bekijk de onvermijdelijke spelletjes, de ongemakkelijke gesprekken die met zo’n start gepaard gaan. Voor mij wordt dit het derde jaar, maar het eerste waarin ik niet aan het begin van iets sta – ik zit er eindelijk middenin.

Het is te merken aan het aantal gezichten dat ik herken. Waarvan moet ik soms raden. In een andere context dan waar je hen van kent, zijn mensen sowieso lastiger te plaatsen. Studie, UIT-week, vorige opleiding, thuis-thuis, zusjes en broertjes van, het loopt allemaal door elkaar. Laatst kwam ik op mijn vereniging een jongen tegen die ik examentraining had gegeven. Dat besef duurde even, maar zijn naam wist ik meteen.

(En hij had het dus gehaald.)

Diezelfde trainingen zijn ook de reden dat ik het beter onthoud. Elk weekend zo’n twintig nieuwe namen, die je binnen een uur of twee dient te kennen – wel zo aardig. Daarbij is het een heel effectief instrument: je moest eens weten hoe speciaal mensen het vinden als je hun naam weet. Gek eigenlijk – het is niet bepaald een geheim, maar toch heeft het iets intiems wanneer jouw vijf, zes letters over de lippen van een ander rollen.

Mijn ‘ik’ bestaat ook in verschillende contexten. Op mijn studie ben ik een enthousiaste streber met een druk leven, en daarom bij de studiestichting de grote afwezige. Bij Histos vaak als eerste naar huis, thuis luisterend oor en schoonmaakdraak, bij mijn vriendinnen sentimenteel bommetje en maker van vileine grappen. Op mijn werk perfectionist, niet-bèta, bloemetjesjurkjesdrager. Je gaat je er vanzelf naar gedragen – de verwachtingen die er zijn, of waarvan jij verwacht dat ze bestaan.

In al die contexten is er een tweedeling te maken. Ten eerste, daar waar ik er vanuit ga dat men mij ook wel kent. Waar ik tegen iedereen hoi durf te roepen, omdat ze hoe dan ook zullen teruggroeten. Ten tweede, daar waar ik vrijwel zeker weet dat de ander mij vergeten is. Dit terwijl zijn of haar naam wel op mijn tong klaarligt om uit te spreken. Waar mijn ‘hoi’ een pijnlijke dood sterft terwijl de ander me wazig aanstaart. Je hoort ze denken: ken ik haar?

En je dan voor de vijfde keer voor moeten stellen.

‘Hoi, ik ben ‘Jongensnaam’.’

(Ja, vriend, dat weet ik. Dat heb je me de vorige keer ook al verteld. En de keer daarvoor. Ik heb verdomme laatst twee uur tegenover je in de bieb gezeten. En als je ook maar even de moeite had genomen me langer dan drie seconden aan te kijken, zou jij dat ook weten.)

‘Oh hoi, ik ben Milou.’

En dan in zijn ogen zien dat hij het meteen weer is vergeten. Vroeger had ik dat heel vervelend gevonden, tegenwoordig kan het me minder schelen. Het zit ‘m niet in mijn naam – ik ben niet de duizendste Anne of Daan, maar ingewikkeld is ‘ie ook niet. En dat is ook maar het label. Het gaat om die drie seconden die je neemt, om een ander even recht in de ogen te kijken. Om te laten doordringen dat diegene een bestaand persoon is met een eigen leven en een eigen verhaal. Of niet, dus. Jammer voor diegene, die nooit zal weten hoe drakerig, vilein of aardig ik kan zijn.

goud

IMG_9617.JPG

Gisteren stuitte ik op goud. Goud omhuld door aluminium; een verzameling enen en nullen die samen de herinneringen vormden aan zo’n drie jaar van mijn leven. Foto’s van elf, twaalf, dertien, herontdekt op een gereanimeerde laptop.

Waarschijnlijk behoor ik tot de eerste generatie kinderen die een telefoon met camera had. Kwaliteit waar we nu om lachen, maar toen voldeed het. Het twijfelende begin van volwassen worden, een uitdijende wereld, mijn meisjeslijf inruilen voor rondingen waar ik eigenlijk niet op zat te wachten – vastgelegd, bewaard en nooit gemist. Maar nu kon ik ik het niet bekijken zonder te glimlachen. Er moest tijd overheen – als zestienjarige word je niet graag geconfronteerd met het kinderlijke zelf waar je juist vanaf probeert te komen. Nu is er genoeg tijd verstreken, leid ik zo’n ander leven, dat het bijna lijkt alsof het om een ander gaat.

Een gelukkig meisje in groep acht. Het was een zalig laatste jaar – mijn herinneringen bevinden zich op de gang, waar de kinderen verzamelden die niets meer te doen hadden. We waren klaar, af; alles was ons geleerd. De volgende uitdaging bevond zich zo’n zeven kilometer en drie maanden verderop.

Ergens in mei werden we uitgezwaaid door plakkerige kleuterhandjes. Tweeëntwintig kilometer fietsten we – ik had geen idee waarlangs of waarheen. In dat opzicht is er niets veranderd. Ook mijn liefde voor (bewegend) beeld was al aanwezig, zo ontdekte ik. Het hele groep acht kamp bleek ik te hebben vastgelegd. Filmpjes in donkere slaapzalen, voorzien van hoge stemmen die ik haast niet herkennen kon. Foto’s van watergevechten en middagen in het gras, omringd door klasgenoten. Het voelde af, klaar. Ik wist wie ik was en wat ik wilde – al was het maar omdat ik er eigenlijk niet te veel bij stilstond.

Zeven jaar later, een achtertuin in Utrecht. Het is een ander soort goud dat over mijn blote benen kruipt, de plekken onthult waar ongeduld het van mijn scheermes won. Diezelfde zon blondeert de resterende stoppels en bruint mijn schenen. (Met een beetje geluk. Voor hetzelfde geld kleuren ze rood.) Een blok huizen sluit onze tuin in, laat de geluiden van de stad buiten. Ik hoor slechts verre kinderkreten en het tollen van de wasmachine vanuit het kelderraam. Een geplastificeerde bloemengeur verspreidt zich door de zinderende lentelucht.

’s Avonds koelt het af. Ik verruil mijn shorts voor een joggingbroek en neem een laatste supermarktsprint, vlak voor sluitingstijd. Met het nodige ontbijt en onnodige chocola kom ik mijn kamer weer in. Mijn in slippers gehulde voeten zijn nog op Jumbo-temperatuur.

(Als boodschappen doen je rillingen bezorgt, weet je dat de zomer er echt aankomt.)

Op tv het songfestival, op bed een van mijn huisgenoten met wie ik besloot-te-kijken-maar-eigenlijk-niet-keek. Ze draagt witte pumps. Trouwschoenen van haar moeder, of eigenlijk de nooit gedragen back-ups. Ze moeten nog worden ingelopen, maar hopelijk vormen ze zich liggend ook enigszins naar haar voeten.

We wonen nu zo’n twee maanden samen en zijn enige schaamte wel voorbij. Moe, melig, ziek, of ultiem relaxed – in de meeste toestanden hebben we elkaar al aangetroffen. Tegelijkertijd kennen we elkaar nog niet écht, en dus is er van alles te bespreken. Van de houdbaarheid van witte schoenen op een studentengala, tot het mysterie van het leven. Dat je soms denkt alles te doorgronden, de gouden formule te hebben gevonden. Om, kijkend naar oude foto’s, te ontdekken dat je ideeën niet bepaald bestendig waren.

En zo blijft het gaan, in een voortdurende afwisseling van zoeken en vinden. Misschien is de essentie wel dat je van beide probeert te genieten. (Dat denk ik nu dus. Dat dat de essentie is. Maar in lijn met mijn verhaal: vraag het me over een jaar nog maar eens.) Genieten van de zoektocht naar hoe het zit, omdat alle opties dan nog open liggen. En genieten van vinden wat je zocht. Dat laatste spreekt misschien voor zich – maar juist daarom moet je het niet voor lief nemen.

chill

Ik draag oortjes, maar luister nergens naar. Zoals de kast opentrekken, maar niet weten wat je wil pakken. Gapen zonder moe te zijn. Een handeling uit automatisme, halfslachtig uitgevoerd omdat ik – in ieder geval in mijn hoofd – ergens anders mee bezig ben.

Zo ook nu, zijdelings zittend op een stoel voorin de bus. Naast me een zachte stinkberg als cadeautje voor thuis, erbovenop een rugzak waarin ik graai naar de OV-chipkaart die ik een minuut geleden nog in mijn hand had.

Ik merk pas dat er geen muziek aanstaat wanneer ik achter me gemompel hoor. Het is een oudere dame, murmelend tegen niemand in het bijzonder. Hard genoeg om haar afkeurende toon op te vangen, te zacht om te verstaan wat ze letterlijk zegt. Zo niet het meisje dat weer achter haar zit. Sneakers en een rokje, zonnebril terwijl de zon niet schijnt. Ze voert een telefoongesprek op kroegvolume.

‘Waar was je heen dan?’

‘Met Mimi?’

‘Chill.’

‘Ja.’

‘Nee, nee.’

‘Chill.’

‘Chill.’

‘Chill.’

Een blik achterom, de oudere dame kijkt me aan. Plots ontcijfer ik haar gemompel. ‘Chill,’ zegt ze kribbig, ‘ja, chill.’ Ik kan mijn lach niet geheel verbergen. En ze ziet het. Zonder woorden probeert ze me aan haar kant te krijgen, bij de groep die zich verheven voelt omdat ze woorden als deze niet gebruiken.

Ik kijk weg, gebruik mijn telefoon als ontsnapping. Het eerste gesprek dat ik open, het eerste bericht dat ik zie: ‘Heel chill.’

FOR MEN

For men

Vanaf het moment dat ik kon lezen, heb ik een onschuldige afwijking ontwikkeld: ik lees alles wat ik zie, of ik het nu wil of niet. Vandaag was dat onder andere de tekst op een fles douchegel. Het was er één van mijn broer – die gebruik ik het liefst. Dat begon een paar jaar geleden, in de tijd dat hij behoorlijk fan was van Abercrombie & Fitch. In de winkels van dit kledingmerk lopen regelmatig knappe halfnaakte mannen rond, het is er zo donker dat je een zaklamp nodig hebt om de kleding te bekijken – en het ruikt er naar de hemel.

(Niet dat ik daar ooit geweest ben, natuurlijk.  Maar mocht het bestaan, dan denk ik dat het ruikt als ‘Fierce’ van Abercrombie.)

Op een goede dag bleek er ook Fierce-douchegel te bestaan, waar direct een voorraad van werd ingeslagen. De Abercrombie-manie is inmiddels weggeëbd, en dus ook de heerlijke geur die ermee gepaard ging. Maar nog steeds gebruik ik de douchegels van mijn broer, omdat ze simpelweg lekkerder ruiken dan die van mij.

Momenteel staat er Nivea for Men in onze badkamer. Wel gek eigenlijk: douchegel for women bestaat niet. Alsof mannen – mocht de specificatie for men op de fles ontbreken – vergeten dat ook zíj af en toe moeten douchen. Wat wil die term überhaupt zeggen? Nadere inspectie leerde mij dat Nivea for Men was ontwikkeld ‘especially for mens skin’. Ik heb zo’n vijf jaar biologie gehad en kan allerlei fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen noemen, maar dit is toch langs mij heen gegaan.

Wat is er zo speciaal aan douchegel voor mannen? Uit een kleinschalig onderzoek kon ik de volgende generieke eigenschappen afleiden. Ten eerste de kleur van de fles: grijs, blauw of zwart. Dan de geur: douchegels voor mannen ruiken naar mannen – op een andere manier kan ik het niet omschrijven. Deze associatie ontstaat natuurlijk doordat het voornamelijk mannen zijn, die douchegels voor mannen gebruiken. Volg je me nog? Een typisch gevalletje kip en ei.

Natuurlijk weet ik dat douchegel for men maar bestaat om één reden: geld. Het is pure marketing, die gericht is op mannen die stuurloos voor het schap met toiletartikelen staan, overdonderd door ál die keuzes. In hun ooghoek zien ze een rijtje donkerblauwe flessen, waar in blokletters FOR MEN opstaat. Daar grijpen ze natuurlijk naar, opgelucht dat de keuze al voor hen gemaakt is. Vrouwen gebruiken het vervolgens niet, want het is for men en het ruikt ook naar men. Zij kopen dus hun eigen fles, die waarschijnlijk ook nog duurder is dan een vergelijkbaar ‘mannelijk’ product. Er zijn allerlei onderzoeken gedaan naar deze zogeheten Pink Tax, waardoor een roze scheermes meer kost dan een blauw exemplaar. Bij de producent rinkelt de kassa.

Dit soort genderspecifieke marketing beperkt zich overigens niet tot toiletartikelen. Een uiterst irritant voorbeeld komt van Optimel. Momenteel word je doodgegooid met een spotje, waar Optimel wordt aangeprezen als vrouwenproduct. ‘Ik ben moeder, dochter en vriendin. (…) Ik ben lekker relaxed. Ik ben vrouw, maar ik ben vooral mezelf.’

En dus drink ik Optimel? Het verband ontgaat mij hier volledig. Bovendien: waarom zou je dit doen? Als marketing gericht is op geld verdienen, lijkt het me in veel gevallen helemaal niet lucratief je te richten tot één sekse. De helft van de wereldbevolking behoort dan opeens niet meer tot de doelgroep. Ik kan me voorstellen dat tampons lastig te verkopen zijn aan klanten zonder baarmoeder. Maar er zijn vast vrouwen die graag Snickers eten, of die met enige regelmaat een drilboor gebruiken. Er zijn genoeg mannen die houden van Optimel, misschien ook nog ‘lekker relaxed’ en ‘zichzelf’ zijn – maar geen moeder, dochter, vrouw.

AWKWARD

De jeugd van tegenwoordig maakt veelvuldig gebruik van Engelse woorden in hun dagelijkse conversaties. Afkortingen zijn populair: op WhatsApp zijn de lol’s, wtf’s en omg’s niet van de lucht, maar ook in het echte leven schromen tieners niet dit soort termen te gebruiken. Er is er één die het tienerbestaan perfect typeert. Bij voorkeur in een luide meisjesstem: awkward!

Want awkward, dat is het leven van een puber nu eenmaal vaak – ik spreek uit ervaring. Tussen mijn dertiende en vijftiende vond ik vrijwel alles gênant. Dat komt door een combinatie van factoren, denk ik. Ten eerste legt mijn brein voortdurend allerlei verbanden. Meestal best handig, maar soms zit er een verband tussen dat nergens op slaat. Dat flap ik er dan uit, en vaak midden in mijn zin denk ik al: néé! Hoe kan ik dit nu zeggen?

Me schamen voor andere mensen, daar was ik ook erg goed in. Als stereotype puber pretendeerde ik geen kind van mijn ouders te zijn, wanneer ze iets deden wat ik écht niet vond kunnen. Nog steeds ervaar ik regelmatig plaatsvervangende schaamte. Ongemakkelijke situaties op televisie, vreselijk acteerwerk in films; het maakt dat ik wegkijk, omdat ik het gewoon níét kan aanzien.

Ten slotte vul ik snel andermans gedachten in. Dan gebeurt er iets ongemakkelijks, en hóór ik de mensen om me heen haast denken hoe gênant het wel niet is. Met de jaren ben ik er wel achter gekomen dat iets wat voor jou heel opvallend leek, door een ander vaak nauwelijks is opgemerkt. Het is natuurlijk ook egoïstisch om te denken dat iedereen maar de hele dag op jou staat te letten. Echter, door zo’n uitroep – awkward! – vestig je wel degelijk de aandacht op wat je zojuist gedaan hebt. Zo graaf je dus je eigen graf.

Schermafbeelding 2016-03-09 om 21.05.03

Vriendin Marre stuurde me laatst bovenstaand plaatje. ‘Story of my life!‘ antwoordde ik. (In het Engels, ja. Ik behoor zelf ook tot de jeugd van tegenwoordig.) Schaamte over je vroegere zelf. Een vorm die ik als enige dacht te kennen, maar dat bleek dus niet het geval. Mocht dit wel nieuw zijn voor je, laat het me dan uitleggen. Het kan op elk willekeurig moment op komen zetten, maar mij overkomt het vaak als ik in bed lig. Ik ben rustig het leven aan het overdenken, mijn gedachten dwalen af en BAM! Daar is het: een ongemakkelijk moment uit het verleden. Iets wat ik deed of zei, en wat me zelfs nu nog – gerust vijf jaar later – onder mijn dekens doet kruipen, met de wens om niet meer te bestaan.

Een vraag aan de oudere lezer: gaat dit ooit voorbij? Is schaamte slechts een puber-ding? Ik denk het niet. Er komen waarschijnlijk nog genoeg momenten waarop ik graag even door de grond zou zakken. Wel ontwikkel je een gezonde dosis relativeringsvermogen, die maakt dat je sneller onder de grond (of dekens) vandaan durft te komen. Daarbij krijg je iets meer schijt aan de ongeschreven regels, iets meer bluf, en ontstaat het besef: het leven is zo awkward als je het zelf maakt.

WAT WOORDEN OVER CIJFERS

Zeven uur, vrijdagochtend. De cijfers voor wiskunde staan op Magister. Met mijn slaaphoofd scrol ik de lange lijst getallen door. Onderaan prijkt – onder een 6,3 en een 5,5 – een dikke 7,8.

Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker heeft ervoor gezorgd dat leerlingen die met een 8,0 of hoger slagen, de vermelding ‘cum laude’ op hun diploma krijgen. Voor mij was het tot en met de derde klas mogelijk, maar inmiddels heb ik het opgegeven. Mijn bèta-capaciteiten acht ik niet toereikend.

Waarom ik het zou willen is de vraag. Natuurlijk staat het mooi op mijn diploma, maar voor mijn vervolgstudie heb ik het niet nodig. Bovendien weiger ik te accepteren dat één rijtje getallen zou weerspiegelen hoe het met mijn intelligentie gesteld is. Maar toen ik vanochtend die 7,8 op Magister zag staan, schoot het toch door mijn hoofd: misschien kan het nog. Cijfers – ik hecht er meer waarde aan dan ik zou willen.

Onze gehele maatschappij is gebaseerd op getallen en statistiek. Ze vormen de basis voor beleid. Een stijging van dit? Dat resulteert in strengere maatregelen. Een daling van dat? Dan wordt de subsidie ingetrokken. We hebben cijfers nodig om een mate van objectiviteit te bereiken, waardoor we zaken met elkaar kunnen vergelijken en toetsen. Maar of dit op alles toegepast moet worden, vraag ik me af.

De middelbare school is hier een treffend voorbeeld van. Aangezien cijfers bepalen of je wel of geen diploma haalt, is dat hetgeen waar leerlingen op focussen. Bovendien zijn we het gewend; al vanaf de kleuterklas worden we getoetst en beoordeeld. Deze cijfergerichtheid resulteert in strategisch leren: niet om te willen weten, maar om een bepaald cijfer te halen. Dan heb ik het niet over de zogeheten ‘zesjescultuur’. Of je nu gaat voor een dikke acht of een nipte zes, je leert voor het resultaat – niet voor de kennis die daarachter schuilt. Pragmatisch is het zeker, wanneer je een diploma wilt na een aantal jaar middelbare school. In termen van kennis is het een minder geslaagde methode.

Per vak is er een eindexamenprogramma, overzichtelijk opgedeeld in domeinen. Dit zijn lange lijsten met begrippen en processen die er geleerd moeten worden. We moeten zo veel kennen dat de rode draad soms kwijt is, maar we investeren er geen tijd in deze terug te vinden. Iets echt begrijpen duurt nu eenmaal langer dan ‘simpelweg weten’. En een tienerleven bestaat uit meer dan school: er zijn bijbaantjes, hobby’s en eisen van toekomstige studies. Een sociaal leven, als het even kan.

In de lessen zelf komt het grotere geheel ook niet vaak aan bod – we hebben het al druk genoeg met die lange lijst. Bovendien is het zelden van belang. Want we leren voor één vak, één toets met één onderwerp. We leren voor het cijfer. En dus doen we alsof scheikunde en biologie niets met elkaar te maken hebben. We negeren dat Sartre en Camus filosofen én Franse schrijvers zijn. We stampen gewoon die lange lijst in ons hoofd – een kwestie van weten en vergeten, terwijl juist begrip van zaken veel meer waard is. Want wanneer je iets goed begrijpt, kan je het toepassen op meerdere situaties, zal je het waarschijnlijk langer onthouden en kan je verbanden leggen tussen verschillende vakgebieden.

School gaat momenteel om slagen, terwijl juist leren centraal zou moeten staan. Dan heb ik het over dat grote geheel, maar ook over het eigen maken van vaardigheden. Daar is momenteel te weinig ruimte voor. Laat me één ding duidelijk maken: ik wil niet zeggen dat ik op school niets geleerd heb. Het tegenovergestelde juist. Ik heb er mijn wiskundige kennis vanaf nul opgebouwd. Het menselijk lichaam heeft me geboeid, mijn interesse voor filosofie is met een factor honderd toegenomen. Van elk vak heb ik wel iets opgestoken.

Maar net zo heb ik genoten van goede gesprekken die niets met de lesstof te maken hadden. Over veranderlijke zaken als actualiteit – niet te omschrijven in een curriculum, maar wel van groot belang. Hetzelfde geldt voor initiatief nemen, organiseren en discussiëren. Leren over jezelf, wie je bent en wat je belangrijk vindt in het leven. Stuk voor stuk belangrijke vaardigheden, maar niet toetsbaar. Die kennis heb ik ook op school opgedaan. Wat ik de afgelopen zes jaar echt geleerd heb – en de rest van mijn leven nog zal weten – valt niet in cijfers uit te drukken.

RECHT VAN SPREKEN

scan0001

Er is een hoop aan de hand in de wereld. Naar mijn idee gebeurt er ieder jaar meer. Waarschijnlijk is dat slechts een gevoel, veroorzaakt door twee ontwikkelingen. Ten eerste ben ik de afgelopen jaren ouder geworden, waardoor ik me meer ben gaan interesseren voor het nieuws. Mijn bronnen zijn niet meer beperkt tot de Kidsweek en het Jeugdjournaal. Dan iets wat niet alleen voor mij geldt: we hebben toegang tot steeds meer informatie. Vroeger hield het nieuws op na de avondkrant, nu kan een bericht van de andere kant van de wereld in luttele seconden bij ons zijn, zelfs om drie uur ’s nachts.

Het internet veroorzaakt een onophoudelijke nieuwsstroom. Dat zal ik niet goed of slecht noemen. Maar wat het internet ook biedt, is een kans om op al die gebeurtenissen te reageren. Over veel zaken heb ik een mening. Soms schroom ik niet deze (hier) te ventileren, maar vaak genoeg houd ik mijn mond. Natuurlijk vind ik iets van het vluchtelingenprobleem. Ik denk na over Keulen, Madaya, Parijs, maar laat me er niet altijd over uit. Ik vraag me soms af wat mijn mening toevoegt. En belangrijker: wie ben ik om er iets over te zeggen?

In de tijd waarin we leven, heeft vrijwel iedereen de kans om te vinden wat hij of zij wil. Op internet is hier eindeloos veel ruimte voor: op Facebook en Twitter verkondigen we aan de lopende band onze mening. Zonder helder standpunt lijk je niets voor te stellen. Nuance is nutteloos – statements maken, dat is van belang. We beroepen ons hierbij op de vrijheid van meningsuiting die in dit land geldt. In mijn hoofd klinkt geregeld de vraag: nemen wij niet veel te gemakkelijk de vrijheid om onze mening te uiten?

scan0002

Wat ik op internet steeds vaker tegenkom, zou ik willen omschrijven als ‘geschreeuw’: meningen in blokletters, die vooral heel erg tégen alles zijn. Wat we niet willen, wat we niet moeten doen, waarom iets niet goed is. Dit zijn allemaal meningen die volgens de wet uitgesproken mogen worden. Naar mijn idee zijn deze opinies hol en van weinig waarde. Soms vanwege een slechte argumentatie (‘Dat stond op Facebook!’), maar vaker vanwege een gebrek aan verdieping en verbreding. We kunnen in deze tijd putten uit enorm veel bronnen, ons baseren op allerlei visies en opinies. Maar we lijken selectiever dan ooit.

Er is behoefte aan duidelijkheid. ‘Wie niet voor ons is, is tegen ons.’ Een midden lijkt uitgesloten. En dus worden mensen met heldere ideeën nagepraat, zonder dat men zich verdiept in een tegengeluid. Hoe kan je nu iets vinden, wanneer je niet weet hoe het alternatief klinkt? Ja, misschien luisteren we sporadisch naar de mening van een opponent. Maar dan luisteren we niet om te begrijpen, maar om te weerleggen. Of – nog treuriger – om te tweeten dat diegene “een teringlijer is die naar de hel moet”.

Dit lokt natuurlijk weer reacties uit van andersgezinden en uiteindelijk zijn we enkel bezig elkaar te overstemmen. We roepen steeds harder wat we vinden, zonder na te denken over het ‘waarom’ achter onze mening. Dat resulteert in leeg geschreeuw. Zo is onze vrijheid van meningsuiting op den duur niet veel meer waard.scan

Dit is een oproep om je open te stellen voor het alternatief. Om eens een andere krant te lezen. Om in gesprek te gaan met iemand waar je het niet mee eens bent – zonder vooroordelen, zonder vijandige houding. Of om een keer niets zeggen, wanneer je twijfelt over wat je vindt. Dat zou geen schande moeten zijn. Ik vraag niemand zijn mening voor zich te houden – slechts om deze op een andere manier te vormen. Zodat je steeds voor jezelf blijft denken. Volgens mij voeg je dan pas iets toe aan de discussie. Dan pas bezit je datgene wat een mening geldig maakt: recht van spreken.

EEN THEEDRINKEND FIGUUR OP DE ACHTERGROND

9R7A4751

Nu ik sinds een halfjaar mijn rijbewijs heb, rijd ik regelmatig naar Amsterdam. Dat gaat me prima af, op één deel van de route na. Wanneer de weilanden verdwijnen en er steeds hogere kantoorgebouwen langs de weg oprijzen, moet ik ervoor waken mijn concentratie niet te verliezen. Wanneer ik er rijd op een moment waarop het al donker is, maar de mensen nog niet naar huis zijn, branden er duizenden lichten achter duizenden ramen. Waar werken op zo’n kantoor voor mij een schrikbeeld is, vind ik de aanblik van die gebouwen des te mooier.

Ik dwing mezelf mijn blik op de weg te richten, maar denk wel: hier wil ik naar terug. En zo begin ik mijn vakantie bovenaan een trap naast het spoor, tussen de kantoorgebouwen. Of zoals Mart zegt: ‘De meeste mensen fotograferen de grachtenpanden, maar jij gaat naar de Zuidas.’

9R7A4746

Ik voel me een indringer, terwijl ik door een telelens de kantoren binnenkijk en vastleg. Maar er is ook veel wat ik niet zie. Misschien is dat wat me zo aantrekt aan dit tafereel: de silhouetten die zich aftekenen achter de ramen staan symbool voor meer. Achter ieder raam bevindt zich een individu met een eigen verhaal. Een verhaal vol geluk, verdriet, liefde, haat, vriendschap en jaloezie. Een verhaal dat ik nooit zal kennen.

9R7A4779

Dagelijks kruisen we tientallen, honderden tot duizenden mensen. We delen ons leven met hen, al is het maar door de ruimte waarin we ons tegelijkertijd bevinden. Wanneer zij verdwijnen uit ons zicht, weten we niet meer waar ze heen gaan, of waarom. Ze verdwijnen uit ons leven, en daarmee verdwijnt dat van hen – zo lijkt het. Want soms overvalt me het besef dat ze verdergaan. Dat er op dit moment zeven miljard levens worden geleefd, met eenzelfde complexiteit als het mijne. Van de meeste heb ik geen weet. Van de rest wordt het verhaal beperkt tot enkele woorden: ‘vrouw naast wie ik in de file stond’. ‘Man die me inhaalde op zijn elektrische fiets.’

9R7A4730

Maar andersom geldt precies hetzelfde. Voor duizenden mensen zijn we slechts een medereiziger in de trein, een theedrinkend figuur op de achtergrond. Een meisje bovenaan een trap naast het spoor, in het donker tussen de verlichte kantoorgebouwen.

WAT GOED IS

9R7A4078

We bespraken Descartes, vorige week. Het bord werd volgeschreven met zijn gedachtegoed, met als conclusie zijn bekendste uitspraak: cogito ergo sum – ik denk, dus ik ben. Voor het eindexamen filosofie dienen we de theorie te kennen die leidde tot deze uitspraak: de methodische twijfel. Descartes besloot aan alles te gaan twijfelen, om zo zekerheden te vinden – zaken waar niet aan te twijfelen viel en die als fundament gebruikt konden worden voor de verdere filosofie. Ik voelde me Descartes, de afgelopen weken. Maar waar hij met zijn getwijfel een antwoord zocht op de vraag ‘Wat is waar?’, hield ik me bezig met een andere kwestie. Wat is goed?

Aangezien ik er graag vanuit ga dat de mens van nature goed is, neem ik aan dat iedereen het liefst de best mogelijke keuzes maakt. Sommigen doen dit heel weloverwogen, anderen zijn impulsiever van aard. Toch is er een gelijkenis, die schuilt in het feit dat mensen zullen kiezen voor datgene wat hen het juiste lijkt. Maar soms blijkt een keuze achteraf toch niet zo goed geweest. De reden daarvoor: wat goed lijkt, staat niet altijd gelijk aan wat goed is.

9R7A4089

Goed op alle fronten

Volgens mij zijn er verschillende soorten goed. Zo is er ‘goed voor anderen’, en ‘goed voor jezelf’. Dat laatste valt weer opnieuw op te splitsen: goed voor je gevoel, voor je gedachten, voor je gezondheid. Er is goed op lange of korte termijn. In de ideale wereld zouden deze belangen altijd met elkaar verenigbaar zijn: een goede keuze is dan automatisch ‘goed op alle fronten’. Maar zo werkt het niet altijd. En dan zal je moeten kiezen: welk belang gaat voor?

Een universeel antwoord op die vraag bestaat niet. Ieders belangen zijn tenslotte anders. Het afwisselen van belangen is voor mij een goede optie bij het maken van keuzes. De ene keer kies ik voor mezelf, de andere keer kies ik voor een ander. Soms kies ik voor nu, soms voor later. Die keuzes zijn allemaal op hun eigen manier goed. Maar vorige week botsten mijn belangen met die van anderen. Er waren mensen gekwetst, mede door een keuze die ik maakte. En toen sloeg de twijfel toe. Waarom had ik zo gehandeld? En hoe had ik het beter kunnen doen?

9R7A4095

Vraagtekens plaatsen

Zoals dat gaat bij filosofische problemen, leidde één vraag automatisch tot een volgende. En zo wierp mijn twijfel over één ding, een schaduw over zaken waar ik altijd zeker van was. Ik ging vraagtekens plaatsen bij keuzes waarvan ik wist dat ze goed waren. Alles werd in twijfel getrokken. Dat resulteert erin dat ik niet meer kan duiden wat ik belangrijk vind, wat ik kan of wat ik voel. (‘Hoe gaat het met je?’ ‘Ik weet niet. Goed. Denk ik.’) Alles wordt zo zwaarder en donkerder dan het hoort te zijn.

Mijn twijfel was, in tegenstelling tot die van Descartes, niet methodisch te noemen. Hij wist zijn overpeinzingen netjes te categoriseren. Ik zie het helemaal voor me: Descartes zit aan een bureau in een hutje op de hei. Voor hem ligt een blanco vel papier, in zijn hand houdt hij een ganzenveer, klaar om de eerste zekerheid te noteren. Descartes beheerst de twijfel, en dat zou ik graag kunnen. Want soms beheerst de twijfel mij.

Twijfelen is prima. Het houdt je scherp en laat je nadenken over de juistheid van je handelen. Het laat je inzien dat je soms foute keuzes maakt. Maar hoe tegenstrijdig het ook klinkt: ook die foute keuzes zijn gebaseerd op het goede. Of in ieder geval: wat ooit het goede leek te zijn. Wanneer men dat inziet, kunnen er excuses gemaakt worden, kan er worden vergeven. Op die manier heeft ook mijn twijfel een doel. Echter, aan alles twijfelen werkt verlammend. Het is vermoeiend en bovendien onnodig. Want mijn visie op het goede mag dan geen zekerheid zijn zoals Descartes ze zoekt – ik mag er wel op vertrouwen.

En nu twijfel ik – ironisch genoeg – of ik dit moet plaatsen. Maar ik doe het toch, omdat ik zeker weet: ik ben niet de enige die hier wel eens last van heeft.

CENTRUM VAN DE WERELD

Ik ben opgegroeid in het centrum van de wereld. Tien jaar lang woonde ik op de plek waar iedereen zich bevond en waar alles gebeurde. Mijn vriendinnetjes woonden er ook. Ik kende hen van school of van de sportclub. Onze huizen waren op spuugafstand van elkaar. We vonden dezelfde dingen leuk en leidden eenzelfde soort leven.

Het was een veilige en vooral vertrouwde omgeving. De mensen leefden volgens een vast stramien. Er was de man op de hoek, die van zijn huis een tweedehandswinkel had gemaakt. Iedere dag stalde hij zijn spullen uit op zijn oprit. Soms hield hij koopzondag. De jeugd ging elke zaterdag naar hetzelfde café. Op het informatiebord werd eens in de zoveel tijd een bingoavond aangekondigd.

Nog steeds woon ik op die plek, een dorpje vlakbij Eindhoven. Het was voor mij lange tijd ondenkbaar dat ik er ooit weg zou gaan. Alles was daar goed en fijn, dus waarom zou ik? Toen ik naar de middelbare school ging, kwam ik erachter. Sindsdien is mijn wereld gegroeid. Ik realiseerde me dat mijn dorp niet meer het centrum was. Nooit geweest, zelfs. ‘Iedereen’ had voor mij uit zestienduizend mensen bestaan, terwijl het er in werkelijkheid zeven miljard waren.

Langzaam maakte ik me los van het dorp. Ik begon te zien dat de mensen al jaren dezelfde dingen deden. En vooral dat ze die nog jaren zouden blijven doen. Veilig en vertrouwd werd suf en saai. Soms ergerde ik me eraan, soms lachte ik erom. Ik wist in ieder geval zeker: dit was precies wat ik níét wilde. Ik was klaar met de ons-kent-ons-cultuur en had genoeg van de vraag: ‘Bende gij d’r één van…’ Ik wilde mijn eigen ding gaan doen.

Op dat punt bevind ik me nu. Ik kijk ernaar uit om over anderhalf jaar het dorp achter me te laten. Waar precies ik terecht zal komen, weet ik nog niet. Wat ik wel weet, is dat wat er ook gebeurt – in de wereld, in mijn leven – er een plek is waar alles nog hetzelfde zal zijn. Waar de man op de hoek zijn spullen uitstalt en op het informatiebord een bingoavond is aangekondigd. Ergens vind ik dat een geruststellende gedachte. Maar het zal een gedachte blijven. Want in de praktijk ga ik vertrekken. Over anderhalf jaar ben ik weg. De wereld roept.

Deze column verscheen ook in De Nuenense Krant.