potlood

In aanloop naar de verkiezingen werden deze vaak ‘het feest van de democratie’ genoemd. Het zal heus iets te maken hebben met onze liefde voor het algemeen kiesrecht, maar ik vermoed dat we momenteel ieder feest met beide handen aangrijpen, zelfs de symbolische soort. Dat gold voor mij ook: ik ging nog net niet huppelend naar de stembus, mijn lippen voor het eerst sinds tijden gestift, in de kleur van het potlood dat ik hoopte te bemachtigen. Samen met een huisgenoot ging ik stemmen bij een kinderboerderij. Nadat we onze biljetten in een kliko hadden geduwd, konden we de lammetjes aaien. Er lagen er drie tegen het hek, oogjes gesloten, zich van geen commotie bewust. Op hun vacht zat een rode stip, alsof ook zij met zo’n potlood waren ingekleurd.

’s Avonds installeerden we ons op de bank, met bier en popcorn, alsof we naar het Songfestival gingen kijken. Die sfeer heerste er ook tijdens de exitpoll, waar met een klok naartoe af werd geteld. (‘Het is negen uur, de lijnen zijn gesloten.’) Tergend langzaam werd de zetelverdeling bekendgemaakt. (‘VertGauche, huit points!’) Handen gingen de lucht in, handen werden voor monden geslagen. Ik gunde Kaag haar dans op tafel, mijn stem op een nieuwe partij bleek daadwerkelijk een zetel waard. Maar bij het feest van de democratie – zo bleek een dag later – hoort ook een kater. Het echte feest moest nog beginnen. Ik had slechts een uitnodiging verstuurd, en er bleken een hoop gasten aanwezig die ik zelf nooit zou vragen. Ik viste mijn potlood tussen de kussens van de bank vandaan en vroeg me af waar ik het zou bewaren.

wind

Het waait en alles kraakt. ’s Nachts raast het met windkracht vier rond het dakkapel, het enkelglas knarsend in de kozijnen. ’s Ochtends trekt het nog verder aan. In de binnentuinen klinkt het geluid van struikelende dakpannen en rinkelend glas. In de badkamer huilt de wind door de ventilatiebuizen, waar normaal alleen gezang van huisgenoten doorheen klinkt.

In de stad word ik onder de Dom door geblazen. Op de verlaten gracht klinkt vooral visueel lawaai. Posters met vetgedrukte letters, ingeflitste foto’s, logo’s in krijtverf op de stoepen, sommige net te vroeg verregend. Ditmaal geen felgekleurde jassen, flyers of vlaggen die nu juist zo goed hadden gewapperd. Het voelt als een wind van verandering. Of dat klopt blijkt volgende week.

mening

Perron vijf, net voor de spits.

‘Hallo!’ Een vrouw van een jaar of vijftig komt op me aflopen. ‘Mag ik u iets vragen?’ Toen ik net in Utrecht woonde, beantwoordde ik deze vraag steevast met ‘ja’, inmiddels weet ik beter. In dit geval is de vraag al duidelijk voordat die is gesteld. ‘Mag ik uw mening over de NS?’ lees ik op het paarse hesje dat ze draagt. De vrouw volgt mijn blik.

‘Ja, dat hebben ze er vast op geprint, maar ik praat ook gewoon hoor! Zou u deze in willen vullen?

Ze overhandigt me een formulier met stellingen, waarbij ik een cijfer moet aankruisen van een tot tien.

(‘Dit station ruikt aangenaam.’

‘Dit station is kleurrijk.’

‘Dit station is niet zo verlaten dat het ongezellig is, maar ook niet zo druk dat je er last van hebt.’)

‘En een pen erbij – hij is schoon!’

Wanneer ik een opmerking maak over het grote aantal stellingen, zegt ze geroutineerd: ‘Drie tot vijf minuten duurt het maar.’ Ze werpt een blik op het informatiebord boven haar hoofd. ‘En ik zie dat je trein vertraagd is, dus dat haal je makkelijk!’

Wanneer ze het formulier weer komt ophalen, blijft ze nog even naast me staan terwijl ze haar administratie in orde maakt.

‘Die kan in het desinfectiearchief,’ zegt ze als ze de pen van me aanpakt, waarna ze hem in de zak van haar jas stopt.

‘Ga je je aansluiting nog wel halen?’ vraagt ze bezorgd. Mijn aansluiting is een fiets, dus die zal wel op me wachten. ‘Oh, gelukkig maar. Dat is zo’n gedoe soms als je moet overstappen en er is vertraging, dan ben je zo een uur verder. Het gaat sowieso niet zo lekker vandaag – veel treinen die uitvallen of later zijn.’

Ze stopt mijn formulier in haar tas.

‘Bedankt nogmaals, fijne dag!’

Ik hoop dat ze er zelf ook een mag invullen.