Perron vijf, net voor de spits.
‘Hallo!’ Een vrouw van een jaar of vijftig komt op me aflopen. ‘Mag ik u iets vragen?’ Toen ik net in Utrecht woonde, beantwoordde ik deze vraag steevast met ‘ja’, inmiddels weet ik beter. In dit geval is de vraag al duidelijk voordat die is gesteld. ‘Mag ik uw mening over de NS?’ lees ik op het paarse hesje dat ze draagt. De vrouw volgt mijn blik.
‘Ja, dat hebben ze er vast op geprint, maar ik praat ook gewoon hoor! Zou u deze in willen vullen?
Ze overhandigt me een formulier met stellingen, waarbij ik een cijfer moet aankruisen van een tot tien.
(‘Dit station ruikt aangenaam.’
‘Dit station is kleurrijk.’
‘Dit station is niet zo verlaten dat het ongezellig is, maar ook niet zo druk dat je er last van hebt.’)
‘En een pen erbij – hij is schoon!’
Wanneer ik een opmerking maak over het grote aantal stellingen, zegt ze geroutineerd: ‘Drie tot vijf minuten duurt het maar.’ Ze werpt een blik op het informatiebord boven haar hoofd. ‘En ik zie dat je trein vertraagd is, dus dat haal je makkelijk!’
Wanneer ze het formulier weer komt ophalen, blijft ze nog even naast me staan terwijl ze haar administratie in orde maakt.
‘Die kan in het desinfectiearchief,’ zegt ze als ze de pen van me aanpakt, waarna ze hem in de zak van haar jas stopt.
‘Ga je je aansluiting nog wel halen?’ vraagt ze bezorgd. Mijn aansluiting is een fiets, dus die zal wel op me wachten. ‘Oh, gelukkig maar. Dat is zo’n gedoe soms als je moet overstappen en er is vertraging, dan ben je zo een uur verder. Het gaat sowieso niet zo lekker vandaag – veel treinen die uitvallen of later zijn.’
Ze stopt mijn formulier in haar tas.
‘Bedankt nogmaals, fijne dag!’
Ik hoop dat ze er zelf ook een mag invullen.