Dit jaar ben ik geïntroduceerd met het fenomeen ‘studentengala’. Ik droeg dezelfde jurk als op het gala van mijn middelbare school, maar verder was het anders. Misschien te wijten aan de open bar en het feit dat je moeder je niet meer om twee uur op hoeft te komen halen.
Volgens mij zijn er ruwweg drie soorten. Het ene is chique, met diner, overnachting en voor wie het aankan een ontbijt, dit alles bij voorkeur over de grens. Het andere is gewoon een borrel in een kroeg, maar dan in een lange jurk. Ten slotte is er een middenweg, het gala waarvoor een mooie locatie wordt afgehuurd, waar je met een bus naartoe wordt gebracht. Zo ook zaterdag. Wat er binnen gebeurde mogen jullie zelf verzinnen, maar over de heen- en terugreis heb ik wel het een en ander te vertellen.
Ten eerste moest je bij de bus zien te komen. Op Facebookfoto’s lijkt het heel wat, maar we blijven studenten en zuunige Hollanders, dus ook in galakledij stap je gewoon op de fiets. Ik weet niet of je het had meegekregen, maar het was nogal koud die dag. Temperaturen tot min acht, dat soort ongein. Onder mijn jurk droeg ik dan ook een yogalegging en laarzen, eroverheen nog een vest, jas, sjaal, muts en handschoenen. Op mijn rug een tas waar ik alle laagjes later weer in kon stoppen. Vaak ben ik weinig pragmatisch in mijn kledingkeuze, maar nu was het te koud om modieuze eisen te gaan stellen.*
Ook de buschauffeur verkoos praktisch boven passend. ‘Ik zet jullie niet helemaal voor de locatie af, want dan kan ik straks makkelijker wegrijden. Dat scheelt me een hoop tijd.’ Moesten we alleen nog even de snelweg oversteken. Gingen we dan, met tachtig man over een viaduct, zeker de helft op wiebelige hakjes over het glad bevroren asfalt. Maar eenmaal daar was alles goed, stonden de kapsels, glitters en rokkostuums in groot contrast met de trui-spijkerbroek-mentaliteit die meestal heerst op onze boot annex bruine kroeg.
Dan hier zo’n vijf uur aan onvertelde verhalen.
En toen was er nog de terugreis. Daar had ik niet al te beste dingen over gehoord, maar gelukkig heb ik er dwars doorheen geslapen – met vriendelijke dank aan de schouder van mijn buurvrouw. Eenmaal uit de bus viel mijn oog op een vriendin die enige assistentie nodig zou hebben om thuis te komen. Van haar eigen vaardigheden om een fiets recht te houden verwachtte ik niet al te veel meer. Daarbij mompelde ze iets over sleutels en de onbestemde locatie daarvan. Ze ging bij mij achterop.
Na een enigszins wiebelende start hadden we wat snelheid. ‘Het is zó koud!’ klonk het ongeveer om de twintig seconden. Ik kon haar geen ongelijk geven, maar de enige manier waarop ik daar verandering in kon brengen was hard doorfietsen, zodat ze snel thuis zou zijn. Helaas kwamen we na zo’n vijfhonderd meter tot stilstand.
‘Wat doe je nou?’ vroeg ik enigszins geïrriteerd. ‘Ik doe niks!’ Het was inderdaad niet zij, maar haar jurk die de zaak aan het compliceren was – de donkerblauwe stof had zich ineengevlochten met mijn kettingkast. Na wat trekken en vloeken bleek er niets anders op te zitten – ik moest haar losknippen. We waren gestrand vlakbij een restaurant waar licht brandde. Het personeel was nog aan het naborrelen. (Let wel, om half vier ’s nachts – het was voor hen vast ook een heftige avond geweest.) Ik kreeg een medelijdende blik, een geamuseerde glimlach en een botte schaar te leen.
Daar stonden we dan, op de ijzige klinkers van de Westerkade. Ik op mijn knieën bij het achterwiel, mijn voeten besmeurd in mijn hooggehakte sandalen. Zij met ontblote benen, haar hoofd in ellende rustend op het stuur. Midden op de weg knipte ik haar jurk aan stukken.
*Bonusfoto speciaal voor jullie.