week twee: relatieve snelheid

Het is één graden, maar dat is mijn enige excuus. De zon schijnt, het is droog, ik heb nieuwe schoenen. Ik zou ze omschrijven als ‘niet heel lelijk’ – zeeblauw met roze randjes. Uit Marts kast heb ik een trui gepakt die hij waarschijnlijk niet meer draagt. Anders had ‘ie er niet meer gelegen. Hier, thuis-thuis. Ik ben terug in het dorp en ik ren door het centrum.

Het maakt niet uit waar ik heenga. Een half uur is het doel, mijn weg terug vind ik toch wel. (Hier wel.) Langs het bevroren meer, waar binnen een paar dagen kinderen op zullen gaan staan, elkaar zonder woorden uitdagend om steeds verder te het ijs op te lopen. Langs een buitenproportioneel aantal kappers en Chinese restaurants. Door het bos, waar de bladeren recht naar beneden vallen bij een gebrek aan wind. Hardlopend door het dorp vlieg ik, terwijl de rest van de wereld net iets te langzaam om me heen beweegt.

(Niet dat ik nou zo hard ga. Het is een relatieve snelheid.)

Nergens naartoe, maar er vandaan. Weg van mijn knipperende cursor. Weg van Netflix, dat me vraagt ‘of ik nog steeds Modern Family aan het kijken ben?’ Weg van steeds hetzelfde verhaal.

Elke periode kent zijn eigen vraag. Als je zeven bent vraagt men wat je later wil worden. Met elf gaat het over de middelbare school. Vijftien is de profielkeuze, zeventien de studiekeuze. Achttien is de studie. Bijna dagelijks wordt gevraagd wat ik studeer.

Nou, helemaal niks.

(Komt dit nou als een verrassing, lees dan even het vorige stuk.)

Daar kan ik het bij laten, maar dat lukt me niet. Want ik ben niet ‘gewoon’ gestopt met mijn studie. Vol overtuiging dook ik in het kunstacademieleven, met lesdagen van negen tot negen, crashende portals en een sterke stroom aan deadlines. Een jaar aan overwegingen, toelatingen en samenwerkingen, beëindigd met één klik op een roze kruisje.

Maar in feite dus gewoon gestopt met m’n studie. Of zoals Mart het samenvatte: je hebt opeens een half jaar vakantie!

Was het maar waar. Nee – dat ís waar. Zo’n zeven maanden aan vrije tijd, maar als vrijheid voelt het niet. Nog niet. Plannen genoeg, maar het blijven slechts plannen. En dus begon ik met rennen, om maar iets te dóén. Iets concreets, meetbaar in afstand en tijd – om het vervolgens vooral niet te meten. Niet te veel willen nu. Alleen de ene voet voor de andere.

Het zwarte gat kreeg me zelfs aan het hardlopen, en dan niet eens als gedoemd-te-mislukken-nieuwjaars-voornemen. Is dit alles toch nog ergens goed voor. Maar ook in de kunstacademieperiode daarvoor heb ik dingen geleerd – en een hoop leuke quotes verzameld. Waarover meer, je raadt het al: volgende week.

img_8417

week een: veel lawaai

Mijn thee is op en mijn hoofd zit vol. Het is maandagmorgen. Ik bivakkeer al sinds halfnegen in een cafétje aangezien thuis (Utrecht-thuis) de verwarming uit de muur gesloopt wordt. Dit in de hoop dat ‘ie ophoudt met tikken. (Hoewel ‘tikken’ zacht uitgedrukt is. Het begint vaak met ‘wiehiehiehiehie’, vervolgens ‘toektoektoektoektoektoektoek’, dan ‘TOEK. TOEK. TOEK’. Dan even rust, dan weer opnieuw. Bij voorkeur om drie uur ’s nachts. Maar dit geheel terzijde.)

Ik ben aan het spijbelen, officieel gezien. Ik heb een les en een presentatie en ik heb niets voorbereid, dus ik ben er niet. Ik ben gestopt met m’n studie, officieus gezien.

(Hier een rustmoment om over de schok heen te komen, zij het voor mezelf.)

Naar de kunstacademie gaan betekende kiezen voor datgene waar ik enthousiast van werd. Totdat ik er niet meer enthousiast van werd. Ik raakte verstrikt in organisatie, techniek en vastgelegde thema’s. En zo kwamen de twijfels. En twijfels over de twijfels – het zál ook eens niet. Ik vroeg me af of ik niet wat meer geduld moest hebben, of iets minder eigenwijs kon zijn.

(Spoiler: kon ik niet.)

Niet met dit. Wat betreft creativiteit, waarbij het behoud van eigenheid de enige manier is waarop ik tot iets kom dat ik de moeite waard vind. En zo besloot ik, na uitvoerig overleg met iedereen en mezelf, om te stoppen.

En nu zit ik hier, op maandagochtend in een café, met een hoofd vol ideeën en de tijd om ze uit te voeren. Maar het is als die verwarming: veel lawaai, weinig effect.

Mijn vingers houden zich angstvallig stil boven mijn notitieboek, zich afvragend hoe nu verder. ‘In den beginne was het woord’, aldus het populairste geschrift ter wereld. Misschien is dat niet zo’n slecht begin.

Na twee maanden kunstacademie stopte ik ermee. Wie had dat gedacht? Ik in ieder geval niet. Om het toch-wel-enigszins-gevreesde zwarte gat te omzeilen, schreef ik erover. Ongeveer een stukje per week, tot het einde van het jaar. Over de momenten dat ik het hilarisch vond dat juist ik de eerste drop-out was van iedereen. De momenten waarop ik anderen wel kon slaan, wanneer zij er grapjes over maakten. Over de momenten dat ik dacht: wat heb ik gedáán? En de momenten waarop ik in volledige vrijheid door de stad fietste, als het einde van een voorspelbare feelgood film – muziekje van Natasha Beddingfield erbij en klaar ben je

Misschien is het niet interessant of relevant, maar dat risico loop je natuurlijk altijd. Er komen vast ook weer foto’s en filmpjes en teksten over wat ik vind van het leven en zo. Maar voor nu even dit – stukje één. Stukje twee volgt! Want je gelooft nooit waar dit alles toe geleid heeft. (Ik maak er een soort soap van, denk ik, inclusief cliffhangers. Maar dan met meer tekst.)