Op een fiets met een scheef zadel rijd ik door Amsterdam. Daardoor lijkt het alsof ik steeds iets meer naar links stuur dan zou moeten, terwijl ik toch weet dat het zo niet werkt. Ik ga eigenlijk te snel, gezien het extra paar benen dat langs mijn bagagedrager bungelt. Racend van grachten, plots opdoemende paaltjes ontwijkend – de fietstocht is al een attractie op zich.
Uit de gezichtsuitdrukkingen van vele gestrande verkeersgangers blijkt waar de uitdrukking ‘kermis in de hel’ vandaan komt. De Dam is momenteel beide. Een tramconducteur leunt achterover in zijn cabine, ingesloten tussen tien taxi’s en twee gebakskramen. Klanten leunen tegen de tram terwijl ze wachten op hun wafels. Die liggen rijendik in de vitrines, de onderste laag zichtbaar lijdend onder het gewicht van hun bovenburen.
We proberen een grijpmachine. We zijn gezwicht voor de Nemo’s die ons vanachter glas verwijtend, arrogant of brutaal aankijken – het verschilt per exemplaar. Keer op keer zien we het oranje pluche uit de mechanische grijparm glippen: te glad en te zwaar. Naast ons haalt een misvormde middenformaat Pickachu wel de eindstreep. Maar daar doen we het niet voor.
En dus lopen we verder, zoekend naar een andere manier om Nemo te bemachtigen. We passeren de booster, die beurtelings langs Madame Tussauds en de ABN AMRO raast. De rij bestaat uit een mix van enthousiastelingen en twijfelaars. ‘Het is toch maar de vraag hoeveel die schroeven aankunnen,’ zal altijd één van hen zeggen. Het is begrijpelijk dat je het plastic toegangskaartje niet kan ruilen na aanschaf.
Bij de blikkentent blijven we staan, de kleurrijk verlichte kraam afspeurend naar die felbegeerde Nemo. We zien immense teddyberen en pistolen voor tienjarigen, maar geen oranje vis. Bovendien biedt ook dit spel weinig kansen: geen voltreffer die de stapel met zand gevulde blikken doet omvallen.
Dan maar een suikerspin, en meteen de grootste die er te halen valt. ‘Mega’ blijkt ook écht mega. Bijna-een-meter-hoog-mega. Het ding is dermate topzwaar dat hij met twee handen vastgehouden moet worden. We blijven achter met plakkerige vingers plus een prettige suikerroes. En het besef: op de kermis is alles zwaarder dan het lijkt.