Wat Nederlandse film betreft speelt alles zich af in Amsterdam. Daar zitten de makers, de acteurs, de productiehuizen en ook de festivals vinden daar plaats. Maar hét Nederlandse filmfestival (alleen al door de naam: Nederlands Film Festival) vindt plaats in Utrecht. En dat heb ik geweten.
Na twee weken als filmstudent denk ik enige routine gevonden te hebben, maar dat is gauw weer voorbij. Vanuit school dompel ik me een week lang onder in de wereld van de Nederlandse film, in de breedste zin van het woord. Ik kijk korte en lange films, documentaires, klassieke speelfilms en experimentele video’s. Welgeteld achtentwintig, in zeven dagen.
‘Je bent geen consument meer,’ aldus mijn docente scenarioschrijven. In het kader van film betekent dat: ik kan niet meer in de bioscoop gaan zitten, een bak popcorn wegwerken en achteraf mijn mening beperken tot een ‘goed’ of ‘slecht’. Ik moet begrijpen, interpreteren en vooral iets vínden.
Soms is dat gek. Om na te praten over bijvoorbeeld de openingsfilm, die niet ongeschonden uit de discussie komt. Er wordt gestrooid met minpunten, losse eindjes en slordigheden die de film tot niet bepaald geweldig maken. Ook mij heeft het niet gegrepen. Maar temidden van die discussie denk ik toch ook steeds: wat weet ik er nou van?
Want wat weet ik ervan, als filmstudent van drie weken oud? Ik heb er zelden problemen mee mijn mening te geven. Maar wanneer het gaat over kunst, is het toch ook een kwestie van smaak. En om dan mijn mening als ‘juist’ te zien… Dat klopt volgens mij niet.
Dat ook daarover de meningen verschillen, wordt snel duidelijk. Naast films bezoek ik filmcolleges, waar studenten uit Utrecht en Amsterdam de gelegenheid krijgen vragen te stellen aan de makers. Het is nogal een slagveld. Studenten wiens mening wél heilig lijkt grijpen de microfoon, waardoor de vragen vragen variëren van kritisch tot ronduit bot. Een hilarisch hoogtepunt wordt verzorgd door een jongen die spreekt over make me care. Er is niet genoeg sprake van make me care in de film, volgens hem. Hoe denkt de regisseur zijn publiek te laten caren om het verhaal? Een belangrijkere vraag wordt ondertussen gesteld in de HKU Whatsappgroep: wat in hemelsnaam is mekiniqair?
En er valt nog meer te lachen. Met Fleur bekijk ik een documentaire over Siberië, een verplicht nummer. Op het scherm verschijnt ‘deel één’, ‘deel twee’, ‘stil intermezzo’ en zo zijn we een uur verder. Fluisterend vraag ik aan Fleur hoeveel delen er eigenlijk zijn. ‘Vierentwintig,’ probeert ze met een strak gezicht te antwoorden. Voor mij genoeg om gigantisch de slappe lach te krijgen. Zo’n vijf minuten moet ik mezelf verbijten, terwijl de rest van de zaal uiterst serieus kijkt naar een zwerfkoe die op een plastic zak staat te kauwen. Wat het er natuurlijk niet beter op maakt.
Ik verlaat één keer voortijdig de zaal, val één keer in slaap. Ik zie mooie, lelijke, irritante en uiterst saaie films. En ik vind er iets van. Wat daarbij zeker helpt, is dat ik me als filmstudent serieus genomen voel. Het is makkelijk om in gesprek te raken met regisseurs en producenten, ik kan vragen wat ik wil. Vanwege de kleinschaligheid wordt er regelmatig lacherig gedaan over de Nederlandse filmindustrie. Maar dat maakt het voor mij mogelijk om niet steeds te denken: wie ben ik nou? In deze week heb ik de sfeer geproefd en ontdekt in wat voor wereld ik terecht ga komen. Soms heb ik zelfs het gevoel dat ik er al middenin zit- al is het maar vanwege dat professioneel ogende pasje om mijn nek.
Na al dat filmgeweld kan ik jullie natuurlijk niet zonder aanraders achterlaten. Daarom hier mijn drie favorieten:
- Vincent, een Vlaamse speelfilm. Donker maar hilarisch.
- Beyond Sleep, naar het boek van W.F. Hermans. Traag, prachtig, intrigerend – en de regisseur bleek een enorm leuke man.
- Nature: All Rights Reserved, een HKU afstudeerdocumentaire. Strak, grappig en het zet je aan het denken.