Het was wederom geen dag die ik me nog lang zal herinneren. Wel werd er een pakketje bezorgd. En aangezien ik al drie dagen niet verder kom dan mijn bed, de woonkamer en de keuken, is zoiets al snel een opwindende gebeurtenis. Met het geluid van de bel op zich was ik al blij. Een dag eerder had ik de postbode gemist, omdat ik lag te slapen – dat ging me niet nog een keer gebeuren. Ditmaal zou ik er zijn. Zo snel als ik kon kwam ik uit bed. Dat was niet erg snel dus – ik voelde me nog steeds behoorlijk wiebelig. Ondanks dit gegeven, had ik nog wel de tegenwoordigheid van geest om te beseffen dat ik enkel een pyjamashirt droeg. Daar moest dus eerst iets aan gebeuren, voordat ik de postbode op een fatsoenlijke manier onder ogen kon komen. Een broek vinden en aantrekken is niet eenvoudig wanneer je beseft dat de klok doortikt – en de postbode niet eeuwig zal wachten. Maar ik overwon mijn gestuntel. Aangemoedigd door dit succes sprintte ik de trap op en vloog richting de voordeur. Ik deed open, krabbelde iets wat door moest gaan voor een handtekening op een schermpje en negeerde het feit dat de postbode me een beetje verbaasd aankeek. Misschien had ik mijn broek verkeerd om aan, ik weet het niet. En het maakte me ook niets uit – mijn missie was geslaagd.
Goed, de doos was dus binnen. En niet zomaar een doos. Het ding was enorm – gigantisch zou ik bijna willen zeggen. En bovendien heel zwaar, wat mij deed besluiten hem niet te verplaatsen, maar lekker te laten staan waar hij was neergezet: pontificaal midden in de gang. Later die middag deed ik nog een keer de deur open, voor een schattig jongetje van wie ik Kinderpostzegels kocht. Ik kon het natuurlijk niet laten hier een grap over te maken, toen Mart thuis kwam en me vroeg wat er in die grote doos zat.
Wat er dan daadwerkelijk in die doos zat? Twee dingen. Het ene, de eigenlijke inhoud van het pakket, is noch interessant, noch belangrijk. Alleen lomp zwaar en nogal omvangrijk. Het andere, enkel bedoeld om de doos mee op te vullen, was juist heel licht. Toch was die avond de hele vloer ermee bedekt. Vlak nadat Mart ’s avonds het karton met een mesje te lijf was gegaan, maakte ik weer een uitstapje (ditmaal naar de wc). In de gang trof ik hem, omringd door honderden stukjes wit piepschuim. Ze leken verdacht veel op Nibbits, maar met een beetje fantasie ontdekte ik er ook het oneindigheidssymbool in. Best treffend – het duurde namelijk wel even om ze op te ruimen.