Ik ging met de trein van Amsterdam naar Eindhoven. Al aan het begin van de reis gaf mijn telefoon een angstvallig laag batterijpercentage aan. Aangezien ik nogal afhankelijk ben van de OV-app om mijn bestemming te bereiken, kon ik het me niet permitteren mijn stroom te verspillen aan het spelen van nutteloze spelletjes. De anderhalf uur reistijd zou ik dus op een andere manier moeten vullen. Ik keek wat uit het raam en begluurde mijn medepassagiers, bedenkend waar ze vandaan kwamen en waar ze naartoe gingen.
Bij station Utrecht streken er een meisje en een oma tegenover me neer. Het kind zal een jaar of zeven geweest zijn. Oma’s leeftijd vond ik iets lastiger in te schatten, aangezien haar rimpels nogal contrasteerden met haar kledingkeuze. Denk strakke broek met panterprint, gitzwart geverfd haar, zonnebankoranje teint en hevige oogmake-up. Mensen die zich ‘jeugdig’ kleden, lijken vaak juist ouder – waarschijnlijk was ze dus jonger dan ik dacht.
Het meisje wist duidelijk nog niet dat je alléén mensen mag aanstaren wanneer ze het niet doorhebben. Of tenminste, dat is mijn ongeschreven regel. Een paar minuten lang keek ze me aan alsof er iets op mijn voorhoofd zat. (Wat misschien ook wel zo was – ik durfde het niet te checken.) Ik kon niet anders dan het opmerken, aangezien ik geen schermpje had dat me afleidde. Ik had het niet erg gevonden, ware het niet dat haar blik heel dreigend was, alsof ze me elk moment kon vergiftigen. Ik schonk haar een paar keer een halfslachtig glimlachje, zoals ik meestal doe wanneer ik de blik kruis van een onbekende. Het wilde niet baten.
‘Oh, nu rijden we wel achteruit,’ sprak oma toen de trein in beweging kwam. ‘Ja, ze is nog nooit met de trein geweest, dus het is allemaal een beetje spannend.’ ‘Wil je vooruit rijden?’ vroeg ik het meisje, in een poging tot verzoening. ‘Dan haal ik mijn tassen weg, hoor.’ Ze schudde nee. Gelukkig bleek, nu de trein reed, het zicht uit het raam interessanter dan het zicht op haar overbuurvrouw. Nu ik niet meer aan werd gekeken, durfde ik wel een slokje water te nemen. Met het kraken van mijn flesje vestigde ik de aandacht echter weer op me.
‘Wil jij ook iets drinken?’ vroeg oma aan haar kleindochter, al in haar tasje tastend. ‘Nee,’ antwoordde die. Ze was even stil, keek nog eens uit het raam en zei vervolgens: ‘Oma, mag ik een bifi-worstje?’
Nu zal ik jullie niet gaan vervelen met mijn verleden wat betreft bifi-worstjes. Althans, ik zal het beperken tot een paar woorden. Zomervakantie. Autorit. Bifi-worstje op de achterbank. Stop. Bifi-worstje in de berm. In een andere substantie, laat dat duidelijk zijn. Sindsdien heb ik een bifi-trauma. De gedachte eraan is eigenlijk al genoeg om over mijn nek te gaan, laat staan de geur.
Ik hoopte dus met heel mijn hart dat oma de bifi-worstjes thuis had gelaten of desnoods allemaal zelf op had gegeten. Maar nee, oma diepte een hele zak op uit haar tasje. Zeker een minuut werd er geprutst met de hardnekkige verpakking. Als zelfs de producent wil dat je iets niet open krijgt, zegt dat genoeg, toch? Kleindochter zette door en toen was het kwaad geschied. Binnen een paar seconden had de indringende geur mijn neusgaten gevonden en niet veel later meurde de gehele coupé naar salami.
Het meisje kauwde tevreden op haar worstje. Voor het eerst zag ik haar lachen, alsof ze blij was dat ze inderdaad een manier had gevonden om me te vergiftigen – ware het slechts met een bifiworstjes-walm.