‘We’ is bij uitstek het meest gebruikte persoonlijk voornaamwoord deze dagen, en dat heeft alles te maken met het WK voetbal. ‘We’ hebben gewonnen van Spanje, Mexico, Chili en Costa Rica. ‘We’ hebben de halve finale bereikt en uiteindelijk worden ‘we’ wereldkampioen. We halen al wat oranje is van zolder, kijken gezamenlijk op grote schermen en zijn voor de wedstrijd zenuwachtig alsof we zelf moeten spelen. Iedereen maakt deel uit van de ‘we’ – met zijn allen staan we achter oranje. Of je dat nou leuk vindt of niet.
(Wanneer de resultaten tegenvallen hebben ‘zij’ verloren, dat snap je.)
Het fascineert me. Hoe een land -wat zeg ik, vrijwel de hele wereld – zo in de ban is van voetbal. Hoe mensen veranderen in schreeuwende, joelende of huilende personen – en dat door een spelletje. Want dat is wat het is. Nee, zo moet ik het eigenlijk niet zeggen. Dat is wat het ooit wás: een spelletje waarbij tweeëntwintig mannen achter een bal aan rennen. Maar inmiddels is het zoveel meer. Voor sommigen is het hun baan, voor velen hun kans om er een te krijgen. En het creëert momenten waarop ongeveer iedereen met een tv naar hetzelfde beeld kijkt, waar ook ter wereld. Ondertussen zijn er misschien problemen in hun levens, is er misschien verdriet, oorlog of een uitzichtloze situatie. Maar vanaf het moment dat de aftrap genomen wordt, is dat even niet belangrijk. Dan kijken we voetbal. En of we winnen of verliezen, is dan het enige wat telt.