Het was woensdagmorgen, rond de klok van half negen. Langs de oever van de Dommel stonden zo’n vijfentwintig leerlingen en één docent. Ook was er een schepnet aanwezig, dat natuurlijk van belang was bij wat we gingen doen. Voor biologie kwamen voor het eerst dit jaar in aanraking met de levende natuur, en wel door te gaan vissen. Met een schepnet, ja – ik heb het ook niet verzonnen.
Vandaag hoefden we alleen nog maar toe te kijken. Er was iets met stekelbaarsjes, dikkopjes en waterinsecten krioelend in een witte bak. Iets met vieze handen, en dat je je maar niet aan moest stellen want dat ging er allemaal wel weer af en ja, er zaten misschien wel bloedzuigers maar nee, die waren niet gevaarlijk. Voor het eerst sinds dagen was de zon weer te zien en ik bedacht me: zonder zon geen levende wezens, zonder levende wezens geen biologie. Dat het verhaal van de docent, omdat ik van die zon aan het genieten was, een beetje langs me heen ging, kon ik op die manier prima verantwoorden. (Bovendien viel het niet zo op. Achteraan staan tussen het hoge gras of vooraan zitten in een klaslokaal maakt veel verschil.) En eigenlijk sliep ik nog half. De warmte van de zon op mijn gezicht hielp me ontwaken.