Avond nummer twee. De avond waarop het zaak was om nog een keer alles te geven. ‘Onthoud dat deze mensen het allemaal weer voor de eerste keer zien.’ Ik was eigenlijk helemaal niet meer zo zenuwachtig, maar dat vond ik niet voordelig. Zenuwen houden me scherp. We deden een opwarming met de hele groep, wat altijd gepaard gaat met veel geluid, gespring en gek gedoe. Dat je denkt: helemaal prima dat er niemand is die dit ziet. Toen het publiek binnen begon te druppelen voelde ik gelukkig toch die bekende kriebel in mijn buik. Ik zette mijn beste ‘jullie moesten eens weten-blik’ op. En daar gingen we weer.
Dit was ook de avond waarop mijn familie kwam kijken. Heel leuk natuurlijk, maar ik besloot om ze te negeren. Dat klinkt hard, ik weet het. Maar het leek me toch het beste, in verband met slappe lach en verpeste concentratie. Mijn strategie werkte – ik hield mijn gezicht in de plooi.
Ik merkte dat het steeds vloeiender liep allemaal. Iedereen had, op het toneel en achter de schermen, zijn eigen route. Scène spelen, aflopen, schoenen wisselen, haren doen, rekwisieten checken. Als je tijd over had nog even een raar dansje doen met je medespelers, en dan het toneel weer op. Tussen ons eigen stukje door hadden we ook steeds meer tijd, waardoor het mogelijk was om het stuk zelf telkens weer wat aan te passen. Kleine veranderingen in in timing, bewegingen, tekst of licht zorgden ervoor dat het steeds een beetje beter werd. Telkens weer konden we proberen onszelf te overtreffen.
De avond eindigde weer met een applaus en hele lieve reacties (en met het zingen van lang-zal-hij-leven, maar dat even terzijde). Eenmaal thuis kuste ik nog eens met mijn lippen op een papiertje, legde ik mijn wimpers erboven te rusten om vervolgens zelf ook heerlijk mijn bed in te duiken.