Het is half zeven, een rij van zeker twintig meter lang kronkelt door de supermarkt. Vermoeide voeten schuiven gele mandjes vooruit, ik huiver bij het geluid van plastic dat schraapt over de tegels. Zij die niet vooruit plannen betalen nu de prijs.
De te doden tijd vul ik op met mijn nieuwsgierigheid. Toon me je boodschappen en ik zeg je wie je bent. Gezin met kinderen, vegetarisch, tijd van de maand – zo’n mandje onthult meer dan je denkt. Zeker als ik tien minuten achter je heb staan wachten.
Betaald, richting uitgang. Langs de bewaker die me aan mezelf doet twijfelen. Het ik niet per ongeluk iets gestolen? Doorlopen, nu niet verdacht gaan kijken. Buiten. Thuis blijkt er altijd iets vergeten, maar morgen weer een dag.
(Van die gedachte baal je dan, als je op de wc zit en er niks meer hangt.)
Er is een hoop niet meer vanzelfsprekend wanneer je op kamers gaat. Je moet het zelf regelen, je eigen leven draaiende houden. Niemand anders gaat het nog voor je doen.
Welkom in de cyclus van op, kapot en vies. Neem de was, die altijd is – die zich ophoopt of vergeten is uit de machine te halen (en dan moet het opnieuw, want vergeten was stinkt). Daarbij bieden die pictogrammen lang niet altijd houvast. Wat moet je met wol, satijn, kant? Hang ik weer aan de lijn: ‘Mam? Ik heb een vraagje.’
(Over strijken zal ik maar helemaal niet beginnen. Dat is toch alleen een idee? Wie doet dat nou echt?)
Het is een cyclus en daarom nooit klaar. Ik keer mijn kont of er dondert weer iets in elkaar – des te langer duurt het om dingen te maken. En dus douchen we in het halfdonker en beschijnt een fietslampje het fornuis, in ons huis met muren van peperkoek. Dus danst er stof in pirouettes door mijn kamer en zit er altijd een ondefinieerbare prut in het gootsteenputje.
Het lijkt een deprimerende gedachte: dat je de keuken blijft poetsen, je lijf blijft wassen, steeds opnieuw tot het op een dag gewoon niet meer hoeft. Maar ik zie er ook wel iets in. Hoe fijn, dat je je door die basale dingen goed kan voelen. Wanneer de vaatwasser draait, mijn bed fris is opgemaakt en ik naar boven kan roepen: het eten is klaar! Geloof het of niet, maar ik kan daar inmiddels best van genieten.
Moet je opeens voor jezelf gaan zorgen – ik had niet helemaal bedacht dat daar ook tijd in gaat zitten. Misschien een goed moment m’n ouders eens te bedanken, die deze taak toch achttien jaar succesvol vervuld hebben. (En nog steeds wel deels, natuurlijk, wie houd ik voor de gek.) Ook wel zo eerlijk om te vermelden: ik ben inmiddels in genoeg studentenhuizen geweest om te weten dat het mijne relatief gezien een smetvrij paleis is. We hebben zelfs een vaatwasser. Dit was stukje twee uit de reeks oh-shit-hoe-werkt-dit-nieuwe-leven. Stukje één lees je hier. Stukje drie volgt!