druk

Het is Hemelvaart en ik ben vrij. Misschien zou ik Jezus daarvoor moeten bedanken, maar ik heb er toch echt zelf voor gezorgd dat mijn agenda leeg is. Een dag zonder to-do-list, zonder afspraken of dat-ene-ding-dat-je-nog-éven-af-moet-maken. Er hoefde niets vandaag.

Ik heb in bed gelegen tot mijn maag me eruit rommelde, vervolgens ontbeten en een uur lang de krant gelezen. Ik heb gezwommen, door de stad geslenterd zonder specifiek doel, mijn hoofd leeg geschreven en ontdekt dat mijn gedachten er op papier evengoed warrig uitzien. Ik heb in de zon gezeten, mijn schouders licht verbrand. Gedoucht, de klitten uit mijn haar gekamd.

Vroeger had ik veel meer tijd om me te vervelen. In gedachten zijn mijn kinderjaren een aaneenschakeling van lege middagen waarop alles nog kon gebeuren. Soms gebeurde er niets, en dat was dan ook oké. Saai, maar oké.

Zo gaat het dus niet meer, en dat kan ik alleen mezelf aanrekenen. Ik neem geen rust om eens een kwartier naar het plafond te staren, ik sta nauwelijks nog op met de vraag ‘wat ik vandaag eens zal gaan doen’. Vooral de laatste weken zit mijn schema dichtgetimmerd, met een combinatie van studie, werk en het sociale leven. Loze tijd heeft daartussen geen plek gekregen. Ik ben bepaald niet de enige bij wie dit zo gaat. Vrijwel elke leeftijdsgenoot die ik spreek, lijkt zich in eenzelfde situatie te bevinden.

‘Heeee!’

‘Heeee!’

‘Hoe gaat ‘ie?’

‘Ja, goed. Druk. Met jou dan?’

‘Ja prima! Ook druk, wel.’

‘Ah, ja. Ik moet ook weer door, eigenlijk.’

‘Ja, ja, ik ook. Leuk je even te zien, wel!’

‘Snel even bijpraten!’

Mogen jullie raden hoe vaak het daar daadwerkelijk van komt. Wanneer je wel echt een plan wil maken, gaat daar niet zelden een week over heen. Is de één vrij, dan is de ander druk, brak of op reis, en tentamenweken lopen nooit gelijk. In het ergste geval moet je je verlagen tot een Datumprikker – wanneer je niet eens een moment kan vinden om de afspraak zelf te maken.

Er is weinig speling, terwijl die het leven juist aangenaam maakt. Ik wil ja kunnen zeggen wanneer iemand me mee uit vraagt. Ik wil mijn werk kunnen laten liggen wanneer de zon schijnt. Ik wil in de trein kunnen stappen wanneer een vriendin er doorheen zit, om een uur later bij haar te zijn. Maar vaker dan me lief is vul ik al mijn tijd.

Het is niet vreemd, in deze periode van ultieme vrijheid. Er is zoveel wat kan –  vrijwilligerswerk, universiteitsraad, Honours-colleges, bestuursjaar. Solliciteer maar, schrijf je in – je komt heel ver met een cv, een motivatiebrief en een beetje van je tijd. Nu kan het, nu liggen de kansen er om veel te leren en meer leuke mensen te ontmoeten. Het maakt me trots, al die vrienden met grootse plannen. Die ambitie begrijp ik – ook ik voel me fijn, nu ik naast m’n studie een redelijk serieus baantje heb. Daarvoor prop ik een werkweek in drie dagen, om me vervolgens af te vragen wat me zo moe maakt. En daarin schuilt het gevaar: het is zo makkelijk je eigen grenzen over te gaan. Een volle agenda is namelijk ook een statussymbool geworden, in de competitie het leven zo efficiënt en zinnig mogelijk vorm te geven.

Als lid van de Datumprikker-generatie ben ik spontane plannen des te meer gaan waarderen. Om half twee een appje krijgen, om kwart voor twee lunchen op het terras. Er om vier uur ’s middags achter komen dat er diezelfde avond wel vijf mensen beschikbaar zijn voor een bioscoopje – en dat niemand de film al gezien heeft.

Daarnaast maakt die dagelijkse race loze momenten meer waard. Neem een donderdagnacht, ik fiets licht aangeschoten naar huis. De stad valt als een deken om me heen en mijn gemoed is even wollig. Utrecht slaapt, de grachten zijn vrij. Alleen het ritmisch klikken van stoplichten doorbreekt de stilte. Dan ben ik even zonder gedachten – ben ik niet van de tijd, maar is de tijd van mij.