Dat ik zelf al twee jaar niet meer hockey, neemt niet weg dat ik het heerlijk vind om naar wedstrijden te kijken. En helemaal als het gaat om een finale tussen OZ en Bloemendaal, natuurlijk. Voor de gelegenheid was er een tribune gebouwd, die helemaal vol zat met mensen. We belandden achter de fan base van Bloemendaal, die bestond uit ongeveer dertig studenten. (Ik neem even aan dat ze dat waren. Onder andere vanwege hun achterovergekamde haren, luide gebral en behoorlijke bierconsumptie.) Ze schoten kokers af met daarin confetti en oranje poeder. Door de wind werd dit steeds hun eigen richting in geblazen. Hun haren, gezichten en schouders kleurden oranje, waardoor het leek alsof ze op een Holi feest waren plaats van bij een hockeyfinale. Met trommels en luid gezang moedigden ze hun club aan. (‘Bloemendááál! Bloemendááál!’)
Waar bij een voetbalwedstrijd de supporters van beide ploegen strikt gescheiden worden door stalen constructies, zitten ze bij zo’n hockeywedstrijd nog geen tien meter uit elkaar. Achter me bevond zich namelijk de harde kern van OZ. Of eigenlijk de miniatuurversie daarvan; heel jongens C1 leek uitgelopen om hun voorbeelden aan te komen moedigen. Gemiddelde leeftijd: dertien jaar. Ze zwaaiden met vlaggen en schreeuwden de longen uit hun lijf, veel harder nog dan de aanhangers van Bloemendaal. ‘Wat zijn die mensen stil!’ riepen ze toen OZ de 2-1 maakte. Sommige studenten keken geërgerd achterom, maar bij anderen bespeurde ik een glimlach. Waarschijnlijk omdat zij zelf ooit ook zo waren.