Het leek alsof ik in een droom beland was. Overal waar ik keek, was het wit. Ik zag geen structuren, geen diepte. Achteraf gezien was het best mooi. Maar de bordjes die aangaven of je nog wel over de piste skiede, waren ook nauwelijks zichtbaar. Ik viel, wist niet meer waar ik heen moest. Ik werd omring door enkel sneeuw.
Oké, oké, dit is misschien de lichtelijk gedramatiseerde versie. Ik was niet helemaal alleen. Carmen skiede achter me, Mart voor me en verderop lag Jean-Paul op zijn snowboard te chillen in de sneeuw. Bovendien schrijf ik dit, en heb ik het dus allemaal overleefd. Nu kan ik er wel om lachen. Op het moment zelf niet bepaald.
Laat me de situatie nog iets verduidelijken. We zouden met z’n vieren gaan skiën. Mart, Jean-Paul, Carmen en ik. De eerste twee behoorlijk ervaren op de piste. Carmen en ik… iets minder. Maar, het ging steeds beter. Goed genoeg om vandaag eens een nieuw gebied te gaan verkennen. Het weer was niet perfect, maar daar konden we wel tegen. Dachten we.
We kwamen aan bij de lift, maar die leek niet te gaan. Uiteindelijk bleek alleen de piste gesloten. Je mocht met de lift naar boven, en vervolgens met een andere verder naar een ander gebied. De afdaling na de eerste lift mocht je niet maken – te gevaarlijk. Dit hadden we als een teken kunnen zien. Maar dat deden natuurlijk niet. Hoppa, niet zeuren, met de lift naar boven.
De overstap tussen de twee liften werd een uitdaging op zich. Er zat een afstand van zo’n vijftien meter tussen. Meer kan het echt niet geweest zijn. Maar de tweede lift was niet te zien. Mart ging op verkenning uit. Na een paar stappen zag ik hem nog maar heel vaag. ‘Kunnen jullie me zien? Kom maar hierheen, de lift is deze kant op!’ Voorzichtig stapten we richting Mart. Naast me stortte iemand bijna van de piste naar beneden. Wij bereikten de lift. In het andere gebied zouden de omstandigheden vast beter zijn.
Dat waren ze niet. We namen een liftje omlaag. Hoe lager op de berg, hoe minder mist. Ja, hier viel het wel mee. Rode piste, prima. Daar gingen we. Na vijf minuten zagen we enkel nog wit. Ja, en daar sta je dan. Niet wetend of je recht de piste afgaat of recht een ravijn in stort. We skieden van paaltje naar paaltje, telkens blij als er één opdoemde uit de mist. ‘Ja, daar, ik zie er weer één!’ Het was een blauwe, met het SOS-nummer. ‘Sla die maar even op.’
Dit ging geen leuk ski-tochtje meer worden, dat was inmiddels wel duidelijk. Je kon het sowieso geen skiën meer noemen, eigenlijk. De meeste stukken schoven we naar beneden. We moesten wel door om bij een lift te komen die ons terugbracht. Stukken zwart en rood. Twee dagen geleden deden we het ook, maar nu was er geen Godi die voor ons uit skiede. Wel Mart en Jean-Paul, die allebei heel kalm bleven en ons er bochtje voor bochtje doorheen hielpen.
Het leek eindeloos te duren, maar dit dramatische verhaal kwam toch echt tot een einde. We bereikten de lift (ik met trillende beentjes), en gingen zo terug naar bekend gebied. Daar was ook een heleboel witte sneeuw. Maar met al die zichtbare, liften, huisjes, bomen en vooral mensen, was het daar toch een stuk kleurrijker.