Door al die gezellige bètavakken die ik gekozen heb, moet ik regelmatig een practicum doen. Bij scheikunde gaat dat best goed. Je gooit wat vloeistoffen bij elkaar tot je een leuk brouwseltje hebt. Wat er daarna gebeurt is altijd een verassing. Soms klinkt er een knal, dan verandert er iets van kleur en af en toe begint je mengsel ineens als een gek te schuimen. Zaak is te proberen om hier niet al te veel van te schrikken en niets uit je handen te laten. Als dat je lukt, ben je er eigenlijk al.
Biologie is een ander verhaal. Vaak moet je preparaten maken, wat een nogal friemelig werkje is waar minuscule schaafjes, naaldjes en dekglaasjes aan te pas komen. Friemelige werkjes zijn niet zo aan mij besteed. Gelukkig werk je altijd in tweetallen, dus als mij het niet lukt, kan mijn partner het wel voor elkaar krijgen. Mocht je niet precies weten wat je moet doen, dan kijk je gewoon hoe je buren het aanpakken. Je besluit om te doen wat zij doen, of juist compleet het tegenovergestelde. En dan komt het meestal wel goed.
Maar dan is er natuurkunde. Bij dat vak doe je de meeste practica en ook vandaag was het weer feest. Vooraan in de klas staan karren met benodigdheden. Je pakt van alles eentje en loopt vervolgens nog drie keer heen en weer omdat je van het ene drie exemplaren nodig hebt, en het andere helemaal niet hoeft te gebruiken. (‘Waarom ligt het er dan?’, wil je weten? Om ons in de war te brengen, denk ik.) Je probeert met al die schakels, lampjes, weerstandjes en draadjes een opstelling te maken die enigszins lijkt op het plaatje. Dan moet alles verbonden worden met kabeltjes. Er zijn rode en blauwe. Waar de rode horen en waar de blauwe is altijd weer de vraag. En dan heb je het eindelijk uitgevogeld, en herinner je je dat het eigenlijk helemaal niets uitmaakt. Want het zijn precies dezelfde kabeltjes, enkel met een ander laagje verf.
Meestal duurt het een kwartier en vele vragen voordat mijn partner en ik snappen wat we moeten doen. Maar nu wisten we het – het was allemaal duidelijk. IJverig sloegen we aan het meten en rekenen. Wat waren wij goed bezig. ‘Zo klopt het, toch?’ vroeg mijn practicumpartner uiteindelijk aan de docent, meer als retorische vraag. Hij boog zich over de getalletjes, mompelde wat. ‘Nee.’ sprak hij, net iets te vrolijk voor de situatie. (Maar hij is eigenlijk altijd vrolijk, dus ik kan het hem niet kwalijk nemen.) Gelukkig had ik het uur erna filosofie. Zolang het goed onderbouwd is, klopt je antwoord daar altijd.